Summary
German to Dutch: more detail...
-
Sprachschwäche:
-
Wiktionary:
Sprachschwäche → taalachterstand
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for Sprachschwäche from German to Dutch
Sprachschwäche: (*Using Word and Sentence Splitter)
- sprechen: spreken; praten; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; kwekken; wauwelen; snateren; vertellen; verhalen; verhaal vertellen
- Schwäche: zwakte; zachtheid; laksheid; slapte; slapheid; weekheid; sulligheid; zwak punt; tekortkoming; gebrek; gemis; gevoeligheid; manco; zwakheid; vatbaarheid; achteruitgang; inzinking; blunder; onmacht; onvermogen; machteloosheid; flater; impotentie; krachteloosheid
Wiktionary Translations for Sprachschwäche:
Sprachschwäche
noun
-
een achterstand in de beheersing van de taal
External Machine Translations: