Spazierengehen: translate German

Remove Ads

Summary

German to Dutch: more detail...

spazierengehen:
- wandelen; lopen; slenteren; kuieren; rondslenteren; gaan; zich voortbewegen; stappen; banjeren; flaneren; drentelen
Wiktionary:
- spazierengehen → wandelen
- spazieren gehen → lopen
- spazieren gehen → slenteren, wandelen, stappen, lopen

German

Detailed Translations for spazierengehen from German to Dutch

spazierengehen:

spazierengehen verb

spazierengehen (spazieren; bummeln; schlendern; herumschlendern)
wandelen; lopen; slenteren; kuieren; rondslenteren
- wandelen verb (wandel, wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld)
- lopen verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
- slenteren verb (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
- kuieren verb (kuier, kuiert, kuierde, kuierden, gekuierd)
- rondslenteren verb (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)
spazierengehen (sich fortbewegen; gehen; laufen; wandern; im Schritt gehen; spazieren; schreiten; bummeln)
gaan; lopen; zich voortbewegen; stappen
- gaan verb (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
- lopen verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
- zich voortbewegen verb
- stappen verb (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
spazierengehen (trödeln; spazieren; gehen; bummeln; wandeln; schlendern)
banjeren
- banjeren verb
spazierengehen (flanieren; spazieren; trödeln; schlendern; streunen; paradieren)
flaneren
- flaneren verb (flaneer, flaneert, flaneerde, flaneerden, geflaneerd)
spazierengehen (schlendern; spazieren; trödeln; flanieren)
slenteren; drentelen
- slenteren verb (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
- drentelen verb (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)

Translation Matrix for spazierengehen:

Noun	Related Translations	Other Translations
lopen		Gelaufe; Laufen
stappen		Fußstapfen; Schritte; Tritte
Verb	Related Translations	Other Translations
banjeren	bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln
drentelen	flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln	faulenzen; trödeln; verzögern; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
flaneren	flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
gaan	bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern	abreisen; aufbrechen; fortreisen; gehen; seineZelteabbrechen; sich aufmachen; verlassen; wegfahren; wegreisen
kuieren	bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
lopen	bummeln; gehen; herumschlendern; im Schritt gehen; laufen; schlendern; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern	fließen; strömen
rondslenteren	bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen	bummeln; herumschlendern; herumspazieren; schlendern; umherschlendern
slenteren	bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
stappen	bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern	ausgehen; bummeln; gehen; im Schritt gehen; ludern; schreiten; stapfen; steigen
wandelen	bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen
zich voortbewegen	bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern

Wiktionary Translations for spazierengehen:

Cross Translation:

From	To	Via
• spazierengehen	→ wandelen	↔ se promener — Marcher, aller à pied, à cheval, en voiture, etc.

spazieren gehen:

Synonyms for "spazieren gehen":

bummeln; flanieren; lustwandeln; promenieren; schlendern; spazieren; tingeln; umherbummeln; umhertigern; wandeln
auf Schusters Rappen; gehen; herumschlendern; herumwandern; latschen; laufen; stiefeln; zu Fuß gehen; bewegen; Platz wechseln

Wiktionary Translations for spazieren gehen:

spazieren gehen

verb

stappen, gaan
- lopen → gehen; wandern; spazieren gehen

Cross Translation:

From	To	Via
• spazieren gehen	→ slenteren; wandelen	↔ stroll — wander on foot
• spazieren gehen	→ wandelen; stappen; lopen	↔ walk — move on the feet

Remove Ads

German and Dutch Translation Search Results for spazierengehen

Detailed Translations for spazierengehen from German to Dutch

spazierengehen:

spazierengehen verb

spazierengehen (spazieren; bummeln; schlendern; herumschlendern)

spazierengehen (sich fortbewegen; gehen; laufen; wandern; im Schritt gehen; spazieren; schreiten; bummeln)

spazierengehen (trödeln; spazieren; gehen; bummeln; wandeln; schlendern)

spazierengehen (flanieren; spazieren; trödeln; schlendern; streunen; paradieren)

spazierengehen (schlendern; spazieren; trödeln; flanieren)

Translation Matrix for spazierengehen:

Wiktionary Translations for spazierengehen:

spazieren gehen:

Synonyms for "spazieren gehen":

Wiktionary Translations for spazieren gehen: