Summary
German to Dutch: more detail...
- Winkel:
-
Wiktionary:
- Winkel → hoek, schrijfhaak
- Winkel → hoek
Dutch to German: more detail...
German
Detailed Translations for Winkel from German to Dutch
Winkel:
Translation Matrix for Winkel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hoek | Ecke; Winkel | Ecke; Eckstoß; Gebiet; Gegend; Schlupfwinkel |
hoekgraad | Grad; Winkel |
Synonyms for "Winkel":
Wiktionary Translations for Winkel:
Winkel
Cross Translation:
noun
Winkel
-
Stellung zweier Linien oder Flächen zueinander
- Winkel → hoek
-
Ecke in oder an Gebäuden
- Winkel → hoek
-
Metallschablone für einen rechten Winkel
- Winkel → schrijfhaak
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Winkel | → hoek | ↔ angle — measure of such a figure |
• Winkel | → hoek | ↔ angle — geometrical figure |
• Winkel | → hoek | ↔ corner — area in the angle between converging lines or walls |
• Winkel | → hoek | ↔ angle — géométrie|fr espace entre deux lignes ou deux plans qui se croiser ; inclinaison d’une ligne par rapport à une autre ; se mesurer en degrés, en grades ou en radians. |
• Winkel | → hoek | ↔ coin — Endroit dans un angle |
External Machine Translations:
Related Translations for Winkel
Dutch
Detailed Translations for Winkel from Dutch to German
Winkel form of winkel:
-
de winkel (winkelzaak; zaak)
Translation Matrix for winkel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Geschäft | winkel; winkelzaak; zaak | bedrijf; bergplaats; deal; depot; handel; kleine onderneming; nering; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; transactie; voorraadschuur; warenhuis; winkelbedrijf; zaak |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
Geschäft | Werk |
Related Words for "winkel":
Related Definitions for "winkel":
Wiktionary Translations for winkel:
winkel
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• winkel | → Laden; Geschäft | ↔ shop — establishment that sells goods |
• winkel | → Kramladen; Laden; Einzelhandelsgeschäft | ↔ boutique — magasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente. |
• winkel | → Geschäft; Laden; Kramladen; Einzelhandelsgeschäft | ↔ magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail. |
winkelen:
-
winkelen (boodschappen doen; inkopen; inslaan; inkopen doen)
Conjugations for winkelen:
o.t.t.
- winkel
- winkelt
- winkelt
- winkelen
- winkelen
- winkelen
o.v.t.
- winkelde
- winkelde
- winkelde
- winkelden
- winkelden
- winkelden
v.t.t.
- heb gewinkeld
- hebt gewinkeld
- heeft gewinkeld
- hebben gewinkeld
- hebben gewinkeld
- hebben gewinkeld
v.v.t.
- had gewinkeld
- had gewinkeld
- had gewinkeld
- hadden gewinkeld
- hadden gewinkeld
- hadden gewinkeld
o.t.t.t.
- zal winkelen
- zult winkelen
- zal winkelen
- zullen winkelen
- zullen winkelen
- zullen winkelen
o.v.t.t.
- zou winkelen
- zou winkelen
- zou winkelen
- zouden winkelen
- zouden winkelen
- zouden winkelen
diversen
- winkel!
- winkelt!
- gewinkeld
- winkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
winkelen
Translation Matrix for winkelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Einkäufe machen | winkelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
einkaufen | boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen | aankopen; aanschaffen; kopen; opkopen; overnemen; verkrijgen; verwerven |
- | boodschappen doen |
Related Words for "winkelen":
External Machine Translations: