Summary
German to Dutch: more detail...
-
altersschwach:
-
Wiktionary:
altersschwach → afgedragen, versleten -
Synonyms for "altersschwach":
gebrechlich; greisenhaft; senil
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for altersschwach from German to Dutch
altersschwach: (*Using Word and Sentence Splitter)
- Alter: leeftijd; ouderdom; oudje; ouder dan 65 jaar zijn; bejaardheid; grijsheid; mate van grijs zijn
- schwach: matig; zwak; min; middelmatig; onbeduidend; zwakjes; niet al te best; week; slecht; arm; minderwaardig; ondermaats; inferieur; ondeugdelijk; tweederangs; slap; wee; ziekelijk; pips; slapjes; bleekjes; flauw; flauwtjes; laag; niet hoog; wankel; gammel; krakkemikkig; dun; mager; schraal; karig; ijl; pover; armzalig; schamel; van geringe dichtheid; idioot; dement; debiel; imbeciel; zwakzinnig; armetierig; kwijnend; mat; kwetsbaar; breekbaar; dof; achterlijk; teer; achtergebleven; broos; flets; fragiel; schemerig; schimmig; niet helder; niet stevig; ploertig
altersschwach:
Synonyms for "altersschwach":
Wiktionary Translations for altersschwach:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• altersschwach | → afgedragen; versleten | ↔ decrepit — weakened or worn out |