Summary
German to Dutch: more detail...
- ausrücken:
-
Wiktionary:
- ausrücken → resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, schenken, geven, doneren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, aangeven, aanreiken, doorbrengen, verdrijven, opbrengen, toebrengen, toekennen, verlenen
German
Detailed Translations for ausrücken from German to Dutch
ausrücken:
-
ausrücken (aufmarschieren)
-
ausrücken (entwischen; entfahren; entfallen; entkommen; fliehen; aussteigen; entfliehen; ausbrechen; entrinnen; durchbrennen; entschlüpfen)
er vandoor gaan; er tussenuit knijpen-
er vandoor gaan verb (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
-
er tussenuit knijpen verb (knijp er tussenuit, knijpt er tussenuit, kneep er tussenuit, knepen er tussenuit, tussenuit geknepen)
-
Conjugations for ausrücken:
Präsens
- rücke aus
- rückst aus
- rückt aus
- rücken aus
- rückt aus
- rücken aus
Imperfekt
- rückte aus
- rücktest aus
- rückte aus
- rückten aus
- rücktet aus
- rückten aus
Perfekt
- habe ausgerückt
- hast ausgerückt
- hat ausgerückt
- haben ausgerückt
- habt ausgerückt
- haben ausgerückt
1. Konjunktiv [1]
- rücke aus
- rückest aus
- rücke aus
- rücken aus
- rücket aus
- rücken aus
2. Konjunktiv
- rückte aus
- rücktest aus
- rückte aus
- rückten aus
- rücktet aus
- rückten aus
Futur 1
- werde ausrücken
- wirst ausrücken
- wird ausrücken
- werden ausrücken
- werdet ausrücken
- werden ausrücken
1. Konjunktiv [2]
- würde ausrücken
- würdest ausrücken
- würde ausrücken
- würden ausrücken
- würdet ausrücken
- würden ausrücken
Diverses
- rück aus!
- rückt aus!
- rücken Sie aus!
- ausgerückt
- ausrückend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for ausrücken:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| oprukken | Aufrücken; Vorgehen | |
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| er tussenuit knijpen | ausbrechen; ausrücken; aussteigen; durchbrennen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entwischen; fliehen | |
| er vandoor gaan | ausbrechen; ausrücken; aussteigen; durchbrennen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entwischen; fliehen | |
| opmarcheren | aufmarschieren; ausrücken | |
| oprukken | aufmarschieren; ausrücken |
Wiktionary Translations for ausrücken:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • ausrücken | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
| • ausrücken | → schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |