Summary
German to Dutch: more detail...
- zeigen:
- ziehen:
-
Wiktionary:
- zeigen → tonen, wijzen, aanbieden, aanduiden, aantonen, blijken, vertonen, uitwijzen
- zeigen → tentoonstellen, tonen, vertonen, wijzen, zien, aantonen, demonstreren, bewijzen, aanduiden, aangeven, een teken geven, merken, kenmerken, tekenen, laten zien, tentoonspreiden, uitwijzen, aanwijzen, uitduiden, kiezen, uitkiezen, uitlezen, uitpikken, verkiezen, uitzoeken
- ziehen → trekken, telen
- ziehen → slepen, trekken, groeien, kweken, paffen, schieten, vuren, dresseren, grootbrengen, opleiden, opvoeden
Dutch to German: more detail...
German
Detailed Translations for gezogen from German to Dutch
gezogen form of zeigen:
-
zeigen (sehen lassen; präsentieren; aufweisen; vorzeigen; beweisen; nachweisen; erweisen; darbieten; belegen; vorweisen)
-
zeigen (ausstellen; präsentieren; vorführen; vorzeigen; zur Schau stellen)
-
zeigen (zeugen von; vorzeigen)
-
zeigen (darbieten; präsentieren; vorzeigen; anbieten; vorstellen; vorführen; feilbieten)
-
zeigen (prahlen; auffallen; glänzen; prunken; zur Schau stellen)
-
zeigen (zur Schau stellen; prunken)
tentoonspreiden; uitstallen-
tentoonspreiden verb (speid tentoon, speidt tentoon, speidde tentoon, speidden tentoon, tentoongespreid)
-
-
zeigen
Conjugations for zeigen:
Präsens
- zeige
- zeigst
- zeigt
- zeigen
- zeigt
- zeigen
Imperfekt
- zog
- zogst
- zog
- zogen
- zogt
- zogen
Perfekt
- habe gezogen
- hast gezogen
- hat gezogen
- haben gezogen
- habt gezogen
- haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
- zeige
- zeigest
- zeige
- zeigen
- zeiget
- zeigen
2. Konjunktiv
- zöge
- zögest
- zöge
- zögen
- zöget
- zögen
Futur 1
- werde zeigen
- wirst zeigen
- wird zeigen
- werden zeigen
- werdet zeigen
- werden zeigen
1. Konjunktiv [2]
- würde zeigen
- würdest zeigen
- würde zeigen
- würden zeigen
- würdet zeigen
- würden zeigen
Diverses
- zeig!
- zeigt!
- zeigen Sie!
- gezogen
- zeigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for zeigen:
Synonyms for "zeigen":
Wiktionary Translations for zeigen:
zeigen
Cross Translation:
verb
zeigen
verb
-
zich ~ (van zaken): zich vertonen, zich voordoen
-
aanwijzen
-
wijzen
-
uit iets duidelijk (geworden) zijn
-
laten zien
-
de waarheid aan het licht brengen
-
(inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zeigen | → tentoonstellen; tonen | ↔ exhibit — display or show (something) for others to see |
• zeigen | → vertonen; tonen | ↔ exhibit — demonstrate |
• zeigen | → wijzen | ↔ point — to extend finger |
• zeigen | → tonen; zien; vertonen | ↔ show — display |
• zeigen | → aantonen; demonstreren; bewijzen | ↔ show — indicate (a fact) to be true |
• zeigen | → aanduiden; aangeven; een teken geven; merken; kenmerken; tekenen; laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanwijzen; uitduiden; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken | ↔ désigner — Traduction à trier |
• zeigen | → laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen; aanduiden; aangeven; aanwijzen; uitduiden | ↔ indiquer — montrer, désigner une personne ou une chose. |
• zeigen | → laten zien; tentoonspreiden; tonen; vertonen; wijzen; uitwijzen | ↔ montrer — faire voir ; exposer aux regards. |
ziehen:
-
ziehen (reißen; zerren)
-
ziehen
-
ziehen
-
ziehen
-
ziehen (züchten; fortpflanzen; hervorbringen)
-
ziehen (entlehnen; leihen; entnehmen; holen; andrehen; erreichen; treiben; heranziehen; borgen; hervorziehen; ausschöpfen; herausnehmen; aushecken; ausfädeln; schaffen; abheben; schöpfen; ausnehmen; ausholen; auspumpen)
-
ziehen (aufziehen; hissen; hochziehen)
-
ziehen (züchten; erzeugen; kultivieren; anbauen; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden)
kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken-
procreëren verb
-
ziehen (schleppen; zerren; fortziehen)
-
ziehen (etwas abholen; holen; abholen; schnupfen; schnuppern; aufholen; hissen; hochziehen; auffischen)
iets ophalen-
iets ophalen verb
-
-
ziehen (einschnupfen; schnauben; schnüffeln; schnuppern; schnaufen; inhalieren; aufziehen; einatmen; abholen; einziehen; schnupfen; hochziehen; einschnauben; durch die Nase einziehen)
Conjugations for ziehen:
Präsens
- ziehe
- ziehst
- zieht
- ziehen
- zieht
- ziehen
Imperfekt
- zog
- zogst
- zog
- zogen
- zogt
- zogen
Perfekt
- habe gezogen
- hast gezogen
- hat gezogen
- haben gezogen
- habt gezogen
- haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
- ziehe
- ziehest
- ziehe
- ziehen
- ziehet
- ziehen
2. Konjunktiv
- zöge
- zögest
- zöge
- zögen
- zöget
- zögen
Futur 1
- werde ziehen
- wirst ziehen
- wird ziehen
- werden ziehen
- werdet ziehen
- werden ziehen
1. Konjunktiv [2]
- würde ziehen
- würdest ziehen
- würde ziehen
- würden ziehen
- würdet ziehen
- würden ziehen
Diverses
- zieh!
- zieht!
- ziehen Sie!
- gezogen
- ziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for ziehen:
Synonyms for "ziehen":
Wiktionary Translations for ziehen:
ziehen
Cross Translation:
verb
ziehen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ziehen | → slepen | ↔ drag — to pull along a surface |
• ziehen | → trekken | ↔ draw — to pull out |
• ziehen | → groeien; kweken | ↔ grow — (transitive) to cause something to become bigger |
• ziehen | → trekken | ↔ pull — apply force to (something) so it comes towards one |
• ziehen | → trekken; paffen; schieten; vuren | ↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi. |
• ziehen | → dresseren; grootbrengen; kweken; opleiden; opvoeden | ↔ éduquer — Former par l’éducation, instruire. |
Related Translations for gezogen
Dutch
Detailed Translations for gezogen from Dutch to German
zuigen:
Conjugations for zuigen:
o.t.t.
- zuig
- zuigt
- zuigt
- zuigen
- zuigen
- zuigen
o.v.t.
- zoog
- zoog
- zoog
- zogen
- zogen
- zogen
v.t.t.
- heb gezogen
- hebt gezogen
- heeft gezogen
- hebben gezogen
- hebben gezogen
- hebben gezogen
v.v.t.
- had gezogen
- had gezogen
- had gezogen
- hadden gezogen
- hadden gezogen
- hadden gezogen
o.t.t.t.
- zal zuigen
- zult zuigen
- zal zuigen
- zullen zuigen
- zullen zuigen
- zullen zuigen
o.v.t.t.
- zou zuigen
- zou zuigen
- zou zuigen
- zouden zuigen
- zouden zuigen
- zouden zuigen
diversen
- zuig!
- zuigt!
- gezogen
- zuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zuigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
blasen | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | blazen; fluiten; pijpen |
lutschen | afzuigen; fellatio doen; lurken; pijpen; sabbelen; zuigen | |
saugen | afzuigen; fellatio doen; lurken; pijpen; sabbelen; slurpen; zuigen | stofzuigen |
schlucken | lurken; slurpen; zuigen | aannemen; aanvaarden; accepteren; bikken; binnenkrijgen; bunkeren; cadeau aannemen; consumeren; doorslikken; eten; incorporeren; inlijven; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opnemen in groter geheel; opslokken; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen |
schlürfen | lurken; slurpen; zuigen | genieten van; in zich opnemen; langzaam drinken; nippen; slorpen; slurpen |
Related Definitions for "zuigen":
Wiktionary Translations for zuigen:
zuigen
Cross Translation:
verb
zuigen
-
een verlaagde druk aanleggen met de mond of met een apparaat
- zuigen → saugen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zuigen | → saugen | ↔ suck — to use the mouth to pull in (liquid etc) |
• zuigen | → an der Brust trinken | ↔ téter — sucer, en parlant du lait d’une femme, ou de la femelle de quelque animal. |