Summary
German to Dutch: more detail...
-
schlechtmachen:
-
Wiktionary:
schlechtmachen → kwaadspreken -
Synonyms for "schlechtmachen":
abwerten; herabwürdigen
heruntermachen; madig machen; miesmachen; schlecht reden; verleumden; verlästern -
Synonyms for "schlecht machen":
abwerten; dämonisieren; herabsetzen; verfluchen; verleumden; verteufeln
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for schlechtmachen from German to Dutch
schlechtmachen: (*Using Word and Sentence Splitter)
- schlecht: slecht; rot; vergaan; bedorven; verrot; rottig; gemeen; vals; min; gebrekkig; ondeugdelijk; misselijk; onwel; onpasselijk; naar; beroerd; akelig; ellendig; bekaaid; er bekaaid afkomen; kwaadwillig; met slechte intentie; zwak; ondergeschikt; mager; onderworpen; schraal; luguber; bijkomstig; wankel; misplaatst; karig; inferieur; gammel; pover; armzalig; schamel; spookachtig; krakkemikkig; macaber; onderhorig; ploertig
- machen: maken; scheppen; in het leven roepen; produceren; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren; functioneren
schlechtmachen:
Synonyms for "schlechtmachen":
Wiktionary Translations for schlechtmachen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schlechtmachen | → kwaadspreken | ↔ badmouth — to criticize or malign, especially unfairly or spitefully |