Summary
German to Dutch: more detail...
-
ablösen:
-
Wiktionary:
ablösen → aflossen
ablösen → ontvlekken, detacheren, uitzenden, afbinden, losbinden, losmaken, afhaken, afkoppelen, ontkoppelen, inboeten, in de plaats stellen van, vervangen, aflossen, de plaats innemen van, inspringen -
Synonyms for "ablosen":
durchfallen; scheitern; versagen
abhängen; abkuppeln; ablösen; abmachen; abtrennen; entfernen; loseisen; loslösen; separieren; trennen
austauschen; auswechseln; ersetzen; substituieren; tauschen
-
Wiktionary:
German
Detailed Translations for ablösen from German to Dutch
Spelling Suggestions for: ablösen
ablosen:
Synonyms for "ablosen":
Wiktionary Translations for ablösen:
ablösen
Cross Translation:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • ablösen | → ontvlekken; detacheren; uitzenden; afbinden; losbinden; losmaken; afhaken; afkoppelen; ontkoppelen | ↔ détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général) |
| • ablösen | → inboeten; in de plaats stellen van; vervangen; aflossen; de plaats innemen van; inspringen | ↔ remplacer — succéder à quelqu’un dans une place, dans un emploi. |
External Machine Translations:
Dutch