Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Kalk:
  2. Wiktionary:
Dutch to German:   more detail...
  1. kalk:
  2. kalken:
  3. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Kalk from German to Dutch

Kalk:

Kalk [der ~] noun

  1. der Kalk
    de kalk
    • kalk [de ~ (m)] noun
  2. der Kalk (Stuck; Putz; Gips)
    het stuc; de pleister

Translation Matrix for Kalk:

NounRelated TranslationsOther Translations
kalk Kalk
pleister Gips; Kalk; Putz; Stuck Heftpflaster; Kleifplaster; Plaster
stuc Gips; Kalk; Putz; Stuck

Wiktionary Translations for Kalk:


Cross Translation:
FromToVia
Kalk kalk chaux — chimie|fr (vieilli) ou (familier, fr) ancienne dénomination de calcium, dans des dénominations de corps chimiques.

External Machine Translations:


Dutch

Detailed Translations for Kalk from Dutch to German

kalk:

kalk [de ~ (m)] noun

  1. de kalk
    der Kalk

Translation Matrix for kalk:

NounRelated TranslationsOther Translations
Kalk kalk pleister; stuc

Related Words for "kalk":


Wiktionary Translations for kalk:


Cross Translation:
FromToVia
kalk gebrannter Kalk; Branntkalk; ungelöschter Kalk; Kalkerde; Ätzkalk quicklime — lime produced by heating limestone
kalk Kalk chaux — chimie|fr (vieilli) ou (familier, fr) ancienne dénomination de calcium, dans des dénominations de corps chimiques.

Kalk form of kalken:

kalken verb (kalk, kalkt, kalkte, kalkten, gekalkt)

  1. kalken (kladden)
    tünchen; kalken
    • tünchen verb (tünche, tünchst, tüncht, tünchte, tünchtet, getüncht)
    • kalken verb (kalke, kalkst, kalkt, kalkte, kalktet, gekalkt)
  2. kalken (pennen; schrijven)
    schreiben; korrespondieren
    • schreiben verb (schreibe, schreibst, schreibt, schrieb, geschrieben)
    • korrespondieren verb (korrespondiere, korrespondierst, korrespondiert, korrespondierte, korrespondiertet, korrespondiert)
  3. kalken (witten; sausen)
    streichen; kalken; tünchen
    • streichen verb (streiche, streichst, streicht, strich, stricht, gestrichen)
    • kalken verb (kalke, kalkst, kalkt, kalkte, kalktet, gekalkt)
    • tünchen verb (tünche, tünchst, tüncht, tünchte, tünchtet, getüncht)

Conjugations for kalken:

o.t.t.
  1. kalk
  2. kalkt
  3. kalkt
  4. kalken
  5. kalken
  6. kalken
o.v.t.
  1. kalkte
  2. kalkte
  3. kalkte
  4. kalkten
  5. kalkten
  6. kalkten
v.t.t.
  1. heb gekalkt
  2. hebt gekalkt
  3. heeft gekalkt
  4. hebben gekalkt
  5. hebben gekalkt
  6. hebben gekalkt
v.v.t.
  1. had gekalkt
  2. had gekalkt
  3. had gekalkt
  4. hadden gekalkt
  5. hadden gekalkt
  6. hadden gekalkt
o.t.t.t.
  1. zal kalken
  2. zult kalken
  3. zal kalken
  4. zullen kalken
  5. zullen kalken
  6. zullen kalken
o.v.t.t.
  1. zou kalken
  2. zou kalken
  3. zou kalken
  4. zouden kalken
  5. zouden kalken
  6. zouden kalken
diversen
  1. kalk!
  2. kalkt!
  3. gekalkt
  4. kalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kalken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kalken kalken; kladden; sausen; witten bepleisteren; pleisteren; stukadoren; van pleister voorzien
korrespondieren kalken; pennen; schrijven corresponderen; een briefwisseling hebben; overeenkomen; overeenstemmen; schrijven; stroken
schreiben kalken; pennen; schrijven corresponderen; een briefwisseling hebben; op papier zetten; schrijven
streichen kalken; sausen; witten afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; beschilderen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorstrepen; in tweeën houwen; intrekken; klieven; kloven; lakken; nietig verklaren; omzwerven; schilderen; verven; vioolspelen; zwerven
tünchen kalken; kladden; sausen; witten

Related Words for "kalken":


External Machine Translations: