Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate Schein

Translate Schein from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Schein:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for Schein from German to Dutch

Schein:

Schein [der ~] noun

  1. der Schein (Coupon; Kassenschein; Zettel; )
    de bon; de coupon
  2. der Schein (Schimmer)
    de schijn; de gloed; de glans; het schijnsel; de straling
  3. der Schein (Empfangsschein; Lieferschein; Überweisungsschein; )
    het ontvangstbewijs; het reçu
  4. der Schein
    de vleug
  5. der Schein (Abglanz; Angewohnheit)
    de glimp; het vleugje
  6. der Schein (Schriftstück; Vertrag; Akte; )
    de akte; het bewijsstuk; acte
  7. der Schein (Anschein; Fassade)
    de schijnvertoning; de façade

Translation Matrix for Schein:

NounRelated TranslationsOther Translations
acte Akte; Diplom; Dokument; Lizenz; Schein; Schriftstück; Vertrag; Zeugnis
akte Akte; Diplom; Dokument; Lizenz; Schein; Schriftstück; Vertrag; Zeugnis Dokument; Schriftstück; Urkunde
bewijsstuk Akte; Diplom; Dokument; Lizenz; Schein; Schriftstück; Vertrag; Zeugnis Beleg; Bescheinigung; Beweis; Beweisstück; Dokument; Schriftstück
bon Abschnitt; Coupon; Differenz; Fetzen; Fleck; Flicken; Flicklappen; Kassenschein; Kupon; Lappen; Lumpen; Marke; Reklamezettel; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Riester; Schein; Schlacke; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Surplus; Tuch; Zettel; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Überbleibsel; Überrest Empfangsschein; Strafe; Strafzettel; Überweisungsschein
coupon Abschnitt; Coupon; Differenz; Fetzen; Fleck; Flicken; Flicklappen; Kassenschein; Kupon; Lappen; Lumpen; Marke; Reklamezettel; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Riester; Schein; Schlacke; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Surplus; Tuch; Zettel; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Überbleibsel; Überrest
façade Anschein; Fassade; Schein Anschein; Deckmantel; Fassade; Freitreppe; Front; Ladenfront; Vorderansicht; Vorderrand; untere Front
glans Schein; Schimmer Finish; Flimmern; Funkeln; Glanz; Glitzern; Glut; Glänzen; Pracht; Prunk; Schimmer; Schimmern
glimp Abglanz; Angewohnheit; Schein
gloed Schein; Schimmer Elan; Glut; Hitze; Leidenschaft; Leuchteffekt; Leuchten; Passion; Schein nach außen; Schwung; Wärme
ontvangstbewijs Abschnitt; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein; Lieferschein; Schein; Zettel; Überweisungsschein
reçu Abschnitt; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein; Lieferschein; Schein; Zettel; Überweisungsschein Beleg; Bescheinigung; Empfangsbestätigung; Empfangsschein; Quittung; Rückschein; Überweisungsschein
schijn Schein; Schimmer Deckmantel; Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Illusion; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
schijnsel Schein; Schimmer
schijnvertoning Anschein; Fassade; Schein
straling Schein; Schimmer Abstrahlung; Ausstrahlung; Strahlung
vleug Schein
vleugje Abglanz; Angewohnheit; Schein Anflug; Anstrich; Schimmer; Spur

Synonyms for "Schein":


Wiktionary Translations for Schein:

Schein
  1. Plural selten: Schimmer, schwaches Leuchten
Schein
noun
  1. bedriegelijk voorkomen
Cross Translation:
FromToVia
• Schein → vergunning ↔ license — legal document giving official permission to do something
• Schein → schijn; straling ↔ shine — brightness from a source of light
• Schein → kaartje; ticket ↔ ticket — admission to entertainment
• Schein → lucht; plateau; aanzien; schijn; air; gelaatsuitdrukking; gezicht; uiterlijk; uitzicht; aanblik; verschijning; voorkomen ↔ air — mélange gazeux constituer l’atmosphère.
• Schein → schijnsel ↔ lueur — lumière faible ou affaiblir.
• Schein → bon; coupon; kaartje; voucher; biljet; ticket ↔ ticket — billet donnant droit à un accès

Related Translations for Schein







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0335 seconds
Page rendered in 1.0 seconds