Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate Zahlung

Translate Zahlung from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Zahlung:
- betaling; betalen; dokken; voldoen
Wiktionary:
- Zahlung → betaling
- Zahlung → uitbetaling, betaling, storting, uitkering, voldoening

German

Detailed Translations for Zahlung from German to Dutch

Zahlung:

Zahlung [die ~] noun

die Zahlung (Bezahlung; Leistung; Entgeld)
de betaling
- betaling [de ~ (v)] noun
die Zahlung (Zahlen; Begleichung; Abtragen; Abzahlen)
betalen; het dokken; voldoen
- betalen [znw.] noun
- dokken [het ~] noun
- voldoen [znw.] noun

Translation Matrix for Zahlung:

Noun	Related Translations	Other Translations
betalen	Abtragen; Abzahlen; Begleichung; Zahlen; Zahlung
betaling	Bezahlung; Entgeld; Leistung; Zahlung	Auftragsabschluss
dokken	Abtragen; Abzahlen; Begleichung; Zahlen; Zahlung
voldoen	Abtragen; Abzahlen; Begleichung; Zahlen; Zahlung
Verb	Related Translations	Other Translations
betalen		abrechnen; auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; tilgen; vergüten; zahlen
dokken		andocken; auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten
voldoen		abrechnen; ausreichen; eine Rechnung bezahlen; genügen; tilgen; zahlen; zufriedenstellen

Wiktionary Translations for Zahlung:

Zahlung

noun

ohne Plural: der Vorgang des Zahlens
- Zahlung → betaling
der erfolgte Besitzerwechsel einer bestimmten Summe Geldes
- Zahlung → betaling

Cross Translation:

From	To	Via
• Zahlung	→ uitbetaling; betaling	↔ payment — a sum of money paid in exchange for goods or services
• Zahlung	→ betaling; storting; uitbetaling; uitkering; voldoening	↔ paye — salaire ou rémunération d’un travail.
• Zahlung	→ betaling; storting; uitbetaling; uitkering; voldoening	↔ versement — finance\|fr action de verser de l’argent dans une caisse.