Summary
German to Dutch: more detail...
- leimen:
-
Wiktionary:
- leimen → lijmen
- leimen → lijmen, opplakken, overplakken, hechten, plakken, aanplakken, kleven
German
Detailed Translations for leimen from German to Dutch
leimen:
-
leimen (festkleben; kleben; ankleben; anleimen)
-
leimen (anleimen; kleben; ankleben; festkleben)
-
leimen (festkleben; zusammenkleben; ankleben; anleimen; kleben)
-
leimen (ankleben; haften; kleben; anleimen; festkleben)
plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven-
aan elkaar hangen verb
-
aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
leimen (zusammenkleben; kleben; ankleben; anleimen; heften; festkleben)
vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken-
aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
leimen (kleben; heften; ankleben; anleimen; festkleben; zusammenkleben)
-
leimen (ankleben; kleben; anleimen; festkleben)
Conjugations for leimen:
Präsens
- leime
- leimst
- leimt
- leimen
- leimt
- leimen
Imperfekt
- leimte
- leimtest
- leimte
- leimten
- leimtet
- leimten
Perfekt
- habe geleimt
- hast geleimt
- hat geleimt
- haben geleimt
- habt geleimt
- haben geleimt
1. Konjunktiv [1]
- leime
- leimest
- leime
- leimen
- leimet
- leimen
2. Konjunktiv
- leimte
- leimtest
- leimte
- leimten
- leimtet
- leimten
Futur 1
- werde leimen
- wirst leimen
- wird leimen
- werden leimen
- werdet leimen
- werden leimen
1. Konjunktiv [2]
- würde leimen
- würdest leimen
- würde leimen
- würden leimen
- würdet leimen
- würden leimen
Diverses
- leim!
- leimt!
- leimen Sie!
- geleimt
- leimend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie