Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate sichbedienen

Translate sichbedienen from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

sichbedienen:
- opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden

German

Detailed Translations for sichbedienen from German to Dutch

sichbedienen:

sichbedienen verb

sichbedienen (angeben; schneiden; aufgeben; auftragen; bedienen; häufen; aufschlagen; tönen; servieren; aufreißen; zerkleinern; aufschneiden; zerstückeln; kleinmachen; verschnippeln)
opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
- opscheppen verb (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
- snoeven verb (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
- grootspreken verb (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
- opsnijden verb (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)

Translation Matrix for sichbedienen:

Verb	Related Translations	Other Translations
grootspreken	angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln	angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
opscheppen	angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln	Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden	angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven	angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln