Summary
English to Dutch: more detail...
- spreadable:
-
spread:
- verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien; spreiden; zich verder verspreiden; voortwoekeren; verkondigen; uitdragen; een boodschap uitdragen; uitspreiden; klaar leggen; verwijden; wijder maken; uitwrijven
- gespreid
- banket; feestmaal; smulpartij; feestdiner; broodbeleg; beleg; spreiding
-
Wiktionary:
- spreadable → smeuïg
- spread → verspreiden, spreiden, uitbreiden, verbreiden, uitstrekken, uitspreiden, strekken, stretchen, uitstrooien, smeren, bestrijken, besmeren, uitsmeren, verbreden, vergroten, verwijden, uitleggen
- spread → bedekken, smeren, besmeren, doorsmeren, punteren, spikkelen, stippelen, rondstrooien, uitstrooien, verstrooien, uitzaaien, propageren, voortplanten, uitdragen, verspreiden, propaganda, spreiden, ontvouwen, uitspreiden, uitbouwen, uitbreiden, vergroten, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, ophouden, rekken, strekken, uitsteken, uitstrekken, verdunnen, versnijden, verwateren
English
Detailed Translations for spreadable from English to Dutch
spreadable:
Translation Matrix for spreadable:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
smeerbaar | spreadable |
Related Words for "spreadable":
Wiktionary Translations for spreadable:
spreadable
adjective
-
spreadable
- spreadable → smeuïg
spreadable form of spread:
-
to spread (sprinkle; disperse; scatter; cast around; strew about; sow; toss about)
verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien-
verdeler verb
-
verbreider verb
-
verstrooien verb
-
to spread
-
to spread
-
to spread (carry out a message; disseminate)
-
to spread (put ready; lay out)
-
to spread (widen; broaden)
-
to spread (rub in)
Conjugations for spread:
present
- spread
- spread
- spreads
- spread
- spread
- spread
simple past
- spread
- spread
- spread
- spread
- spread
- spread
present perfect
- have spread
- have spread
- has spread
- have spread
- have spread
- have spread
past continuous
- was spreading
- were spreading
- was spreading
- were spreading
- were spreading
- were spreading
future
- shall spread
- will spread
- will spread
- shall spread
- will spread
- will spread
continuous present
- am spreading
- are spreading
- is spreading
- are spreading
- are spreading
- are spreading
subjunctive
- be spread
- be spread
- be spread
- be spread
- be spread
- be spread
diverse
- spread!
- let's spread!
- spread
- spreading
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the spread (feast; banquet; festive dinner; festive meal)
-
the spread (sandwich filling; sandwich spread)
– a tasty mixture to be spread on bread or crackers or used in preparing other dishes 1 -
the spread
– A small overlap that extends the shape of the upper of two differently colored, abutting objects. A spread extends beyond the area that it knocks out. 2
Translation Matrix for spread:
Related Words for "spread":
Synonyms for "spread":
Antonyms for "spread":
Related Definitions for "spread":
Wiktionary Translations for spread:
spread
Cross Translation:
verb
spread
-
to stretch out, expand
- spread → verspreiden; spreiden; uitbreiden; verbreiden; uitstrekken
-
to extend, stretch out (limbs etc)
- spread → spreiden; uitspreiden; strekken; uitstrekken; stretchen
-
to disperse, scatter
- spread → verbreiden; verspreiden; uitstrooien
-
to smear, distribute in a thin layer
- spread → smeren; bestrijken; besmeren; uitsmeren
-
(transitive) to disseminate, make known or present
- spread → verspreiden; verbreiden
-
(intransitive) to take up a larger area, expand
- spread → verspreiden; uitbreiden; verbreden; vergroten; verwijden
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spread | → bedekken | ↔ bedecken — auf etwas liegen |
• spread | → smeren; besmeren; doorsmeren | ↔ enduire — Traductions à trier suivant le sens |
• spread | → punteren; spikkelen; stippelen; rondstrooien; uitstrooien; verstrooien; uitzaaien | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |
• spread | → propageren; voortplanten; uitdragen; verspreiden; propaganda | ↔ propager — multiplier par voie de génération, de reproduction. |
• spread | → smeren; besmeren; doorsmeren | ↔ étaler — Traductions à trier suivant le sens. |
• spread | → smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |