Home ->Dictionaries ->English/Dutch ->Search: waspish

English and Dutch Translation Search Results for waspish

Summary

English to Dutch: more detail...

waspish:
- opvliegend; wespachtig; hanig
Wiktionary:
- waspish → kibbelziek, kribbig, ruzieachtig, twistziek, schril, schel, snerpend, hatelijk, acuut, helder, scherp, bijtend, doordringend, fel, guur, bits, snibbig, pikant, snijdend, vlijmend, kruidig, prikkelend, levendig, druk, kras, kwiek, opgewekt, rap, tierig, vief, wakker, bitter

English

Detailed Translations for waspish from English to Dutch

waspish:

waspish adj

waspish
opvliegend
- opvliegend adj
waspish
wespachtig
- wespachtig adj
waspish (cocky; quarrelsome; snappish)
hanig
- hanig adj

Translation Matrix for waspish:

Adjective	Related Translations	Other Translations
hanig	cocky; quarrelsome; snappish; waspish	cutting; nipping; snappy
opvliegend	waspish
-	bristly; prickly; splenetic
Modifier	Related Translations	Other Translations
wespachtig	waspish

Related Words for "waspish":

waspishness, waspishly

Synonyms for "waspish":

bristly; prickly; splenetic; ill-natured

Related Definitions for "waspish":

very irritable¹
- witty and waspish about his colleagues¹

Wiktionary Translations for waspish:

Cross Translation:

From	To	Via
• waspish	→ kibbelziek; kribbig; ruzieachtig; twistziek	↔ acariâtre — D’un tempérament grincheux, aigri et fâcheux.
• waspish	→ schril; schel; snerpend; hatelijk; acuut; helder; scherp; bijtend; doordringend; fel; guur	↔ aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
• waspish	→ bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend	↔ mordant — didact\|fr Qui mordre.
• waspish	→ bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend; bits; snibbig	↔ perçant — Qui percer, qui pénétrer.
• waspish	→ pikant; guur; scherp; snerpend; snijdend; vlijmend; kruidig; prikkelend; hatelijk; bijtend; doordringend; fel; schel; schril	↔ piquant — Qui piquer.
• waspish	→ bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend; levendig; druk; kras; kwiek; opgewekt; rap; tierig; vief; wakker	↔ vif — Qui est en vie.
• waspish	→ bitter; bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend	↔ âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University