Summary
English to Dutch: more detail...
-
native speaker:
-
Wiktionary:
native speaker → moedertaalspreekster, moedertaalspreker
native speaker → moedertaalspreker, moedertaalspreekster - User Contributed Translations for native speaker:
moedertaalspreker -
Synonyms for "native speaker":
speaker; talker; utterer; verbalizer; verbaliser
-
Wiktionary:
English
Detailed Translations for native speaker from English to Dutch
native speaker: (*Using Word and Sentence Splitter)
- native: autochtoon; inheems; inlands; naturel; inboorling; inlander; ingeborene; oorpronkelijke bewoner; binnenlandse; nationale; aangeboren; inheemse; inlandse; ingeboren; inboorlinge; systeemeigen
- Speaker: woordvoerder; zegsman
- speak: spreken; praten; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; kletsen; klappen; babbelen; kakelen; zwammen; kwebbelen; kwetteren; kwekken; wauwelen; snateren; uiten; uitdrukken; verwoorden; vertolken; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; spreken over; onderwerp behandelen; aanroepen; praaien
- speaker: spreker; lector; redenaar; redevoerder; speaker; inleider; woordvoerster; luidspreker
native speaker:
Synonyms for "native speaker":
Related Definitions for "native speaker":
Wiktionary Translations for native speaker:
native speaker
Cross Translation:
noun
-
a person who grew up with a particular language as their mother tongue
- native speaker → moedertaalspreekster; moedertaalspreker
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• native speaker | → moedertaalspreker; moedertaalspreekster | ↔ Muttersprachler — jemand, der eine bestimmte Sprache als Muttersprache erlernt hat und spricht |
User Contributed Translations:
Word | Translation | Votes |
---|---|---|
native speaker | moedertaalspreker | 5 |
External Machine Translations: