English
Detailed Translations for hit on from English to Dutch
hit on: (*Using Word and Sentence Splitter)
- hit: beroeren; slaan; een klap geven; getroffen; aangeschoten; raken; treffen; ontroeren; geslagen; timmeren; meppen; hengsten; hard slaan; topper; kraker; klapper; schlager; succesnummer; kasstuk; succes; hit; bestseller; schot in de roos; raakschot; botsing; aanrijding; collisie; doelpunt; goal; treffer; successtuk
- on: aan; bij; erbij; erop; ten behoeve van; ten; ten tonele