Summary
English to Dutch: more detail...
- halt:
-
Wiktionary:
- halt → stilzetten
- halt → arrest, stilstand, halte, pleisterplaats, stopplaats, hapering, beëindigen, afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stoppen, stopzetten, afmaken, afsluiten, besluiten, uitmaken, voleindigen
Dutch to English: more detail...
English
Detailed Translations for halt from English to Dutch
halt:
-
to halt (stop; stem; bring to a halt; put to a stop; bring to a standstill)
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen verb (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
to halt (bring to a standstill; put out; set out; stop; turn off; bring to a halt)
-
to halt (come to a stand-still; stop; stand still)
Conjugations for halt:
present
- halt
- halt
- halts
- halt
- halt
- halt
simple past
- halted
- halted
- halted
- halted
- halted
- halted
present perfect
- have halted
- have halted
- has halted
- have halted
- have halted
- have halted
past continuous
- was halting
- were halting
- was halting
- were halting
- were halting
- were halting
future
- shall halt
- will halt
- will halt
- shall halt
- will halt
- will halt
continuous present
- am halting
- are halting
- is halting
- are halting
- are halting
- are halting
subjunctive
- be halted
- be halted
- be halted
- be halted
- be halted
- be halted
diverse
- halt!
- let's halt!
- halted
- halting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the halt (halting-place; stopping-place; stop)
Translation Matrix for halt:
Related Words for "halt":
Synonyms for "halt":
Antonyms for "halt":
Related Definitions for "halt":
Wiktionary Translations for halt:
halt
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) iets geheel van zijn snelheid beroven
- stilzetten → halt; shut off; stop; switch off; turn off
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• halt | → arrest; stilstand | ↔ arrêt — Action de s’arrêter ; fait d’être arrêté |
• halt | → stilstand; halte; pleisterplaats; stopplaats; hapering | ↔ halte — pause, station des gens de guerre dans leur marche. |
• halt | → beëindigen; afbreken; opbreken; opheffen; staken; stelpen; stoppen; stopzetten; afmaken; afsluiten; besluiten; uitmaken; voleindigen | ↔ terminer — borner, limiter. |
Related Translations for halt
Dutch
Detailed Translations for halt from Dutch to English
halt:
Translation Matrix for halt:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stop | halt | halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging |
wait | halt | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stop | afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vastlopen; vertragen; weerhouden | |
wait | afwachten; wachten |