Summary
English to Dutch: more detail...
-
interact:
-
Wiktionary:
interact → interageren, elkaar, beïnvloeden, in wisselwerking zijn met
interact → tussenspel, entr’acte
interact → bezoeken, over de vloer komen, verkeren - User Contributed Translations for interact:
interactie, interageren, communiceren, interacteren, omgaan met, omgaan, op elkaar inwerken, reageren, samenwerken, interactie hebben -
Synonyms for "interact":
act; move
-
Wiktionary:
English
Detailed Translations for interact from English to Dutch
interact: (*Using Word and Sentence Splitter)
- inter: begraven; ter aarde bestellen; afhandelen; afdoen; beslechten; twist uit de weg ruimen
- act: uitvoeren; doen; verrichten; uitrichten; actie; handeling; daad; aktie; optreden; performen; acteren; toneelspelen; spelen; doen alsof; zich aanstellen; handelen; ageren
- ACT: Werkset voor toepassingscompatibiliteit
Spelling Suggestions for: interact
interact:
Related Words for "interact":
Synonyms for "interact":
Related Definitions for "interact":
Wiktionary Translations for interact:
interact
Cross Translation:
verb
-
act upon each other
- interact → interageren; elkaar; beïnvloeden; in wisselwerking zijn met
-
act or piece between others
- interact → tussenspel; entr’acte
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• interact | → bezoeken; over de vloer komen; verkeren | ↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu. |
User Contributed Translations:
Word | Translation | Votes |
---|---|---|
interact | interactie | 28 |
interact | interageren | 27 |
interact | communiceren | 14 |
interact | interacteren | 13 |
interact | omgaan met | 6 |
interact | omgaan | 5 |
interact | op elkaar inwerken | 4 |
interact | reageren | 4 |
interact | samenwerken | 4 |
interact | interactie hebben | 4 |
External Machine Translations:
Dutch