Summary
English to Dutch: more detail...
-
bonk:
-
Wiktionary:
bonk → neuken -
Synonyms for "bonk":
roll in the hay; love; make out; make love; sleep with; get laid; have sex; know; do it; be intimate; have intercourse; have it away; have it off; screw; jazz; eff; hump; lie with; bed; have a go at it; bang; get it on; copulate; mate; pair; couple
sock; bop; whop; whap; bash; hit
-
Wiktionary:
Dutch to English: more detail...
English
Dutch
Detailed Translations for bonk from Dutch to English
bonk:
-
de bonk (bonkend geluid)
Translation Matrix for bonk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
strapper | bonk; bonkend geluid | |
whopper | bonk; bonkend geluid | gevaarte; groot exemplaar; hengst; joekel; kanjer; klap; knaap; knoert; kokker; kokkerd; lel; loei; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot |
Related Words for "bonk":
bonken:
Conjugations for bonken:
o.t.t.
- bonk
- bonkt
- bonkt
- bonken
- bonken
- bonken
o.v.t.
- bonkte
- bonkte
- bonkte
- bonkten
- bonkten
- bonkten
v.t.t.
- heb gebonkt
- hebt gebonkt
- heeft gebonkt
- hebben gebonkt
- hebben gebonkt
- hebben gebonkt
v.v.t.
- had gebonkt
- had gebonkt
- had gebonkt
- hadden gebonkt
- hadden gebonkt
- hadden gebonkt
o.t.t.t.
- zal bonken
- zult bonken
- zal bonken
- zullen bonken
- zullen bonken
- zullen bonken
o.v.t.t.
- zou bonken
- zou bonken
- zou bonken
- zouden bonken
- zouden bonken
- zouden bonken
diversen
- bonk!
- bonkt!
- gebonkt
- bonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bonken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bang | bam; dreun; explosie; haardracht; harde slag; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; pony; smak | |
hammer | hamer; hamerwerpen; kogelslingeren; slaghamer | |
thump | bons; dreun; klap; knal; kwak; pof; smak | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bang | bonken; hameren; rammen; slaan | een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; knallen; meppen; slaan; timmeren |
hammer | bonken; hameren; rammen; slaan | een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; klinken; kloppen met een hamer; meppen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren |
thump | bonken; hameren; rammen; slaan | hengsten; rammen; stompen |
Adverb | Related Translations | Other Translations |
bang | boem |