English
Detailed Translations for fish-eater from English to Dutch
fish-eater: (*Using Word and Sentence Splitter)
- fish: vis; vissen; hengelen; visvangen
- eat: gebruiken; eten; nuttigen; consumeren; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen; opeten; leegeten; vreten; opvreten; schaften; lessen; tegoed doen; laven; lenigen; souperen
Wiktionary Translations for fish-eater:
fish-eater
noun
-
een dier dat zich voedt met vissen