English
Detailed Translations for rulership from English to Dutch
rulership: (*Using Word and Sentence Splitter)
- rulers: duimstokken; maatstokken
- hip: heup; populariteit; in de mode zijn
- ruler: liniaal; heer; heerser; machthebber; instantie; autoriteit; gezagsorgaan; baas; meester; vorst; soeverein; bevelhebber; majesteit; beheerser; gebieder; overheerser; overweldiger; regeerder
- ship: boot; schip; vaartuig; schuit; schuitje; scheepje; stoomschip; zenden; versturen; leveren; brengen; bezorgen; aanleveren; overhandigen; afleveren; toeleveren; verladen; laden; inladen; verschepen; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen; aan boord gaan; aan boord klimmen
rulership:
Synonyms for "rulership":
Related Definitions for "rulership":
Wiktionary Translations for rulership:
rulership
noun
-
where one rules over others
- rulership → heerschappij