English
Detailed Translations for airtime from English to Dutch
airtime: (*Using Word and Sentence Splitter)
- air: afreageren; luchten; ether; wijs; luchtruim; deun
- time: tijd; keer; maal; periode; termijn; tijdsduur; tijdsbestek; klokken; timen; de tijd opnemen; tijdruimte
Wiktionary Translations for airtime:
airtime
airtime
-
duration of transmittion
- airtime → zendtijd
noun
-
de tijdsduur van een uitzending van een radio- of televisieprogramma