Summary
English
Detailed Translations for sightseeing trip from English to Dutch
sightseeing trip: (*Using Word and Sentence Splitter)
- sight: uitzicht; kijk; zicht; prospect; panorama; vergezicht; vue; vizier; gezicht; gelaat; aangezicht; aanzicht; aanblik
- seeing: ziende
- trip: reis; gang; tocht; rit; toer; tournee; dagreis; struikelen; uitstapje; excursie; dagtocht; trip; rondreis; tour; rondrit; tochtje; uitje; toertje; trippelen; met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; slippen; uitglijden; uitschuiven; uitschieten; wegschieten; onderuitgaan; uitglibberen; strompelen