English

Detailed Translations for deed from English to Dutch

deed:

deed [the ~] noun

  1. the deed (action; act)
    de handeling; de actie; aktie; de daad
  2. the deed (certificate of proof; certificate; charter; document)
    de akte; het bewijsstuk; acte

Translation Matrix for deed:

NounRelated TranslationsOther Translations
acte certificate; certificate of proof; charter; deed; document
actie act; action; deed action; campaign; demonstration; protest; public protest; rally
akte certificate; certificate of proof; charter; deed; document document; official document
aktie act; action; deed
bewijsstuk certificate; certificate of proof; charter; deed; document document; evidence; piece of evidence; proof
daad act; action; deed
handeling act; action; deed
- act; deed of conveyance; human action; human activity; title
OtherRelated TranslationsOther Translations
- document; record

Synonyms for "deed":


Related Definitions for "deed":

  1. something that people do or cause to happen1
  2. a legal document signed and sealed and delivered to effect a transfer of property and to show the legal right to possess it1
    • he signed the deed1

Wiktionary Translations for deed:

deed
noun
  1. legal contract
  2. action
deed
noun
  1. bewust gepleegde handeling

Cross Translation:
FromToVia
deed prestatie; daad Tat — einmalige Handlung, die etwas Gutes oder Böses bewirkt
deed akte; document; bedrijf; bescheid; papier; schriftuur; stuk documentécrit qui sert de preuve ou de renseignement.
deed feit fait — Ce que quelqu’un fait, a fait ou fera.
deed gebaar; geste gesteaction et mouvement du corps et particulièrement des bras et des mains, action et mouvement employés à signifier quelque chose.
deed akte; document; bedrijf; kamer; lokaal; vertrek; bonk; brok; eindje; stukje; homp piècepartie, portion, morceau d’un tout.

Related Translations for deed



Dutch

Detailed Translations for deed from Dutch to English

doen:

doen verb (doe, doet, deed, deden, gedaan)

  1. doen (uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten)
    to accomplish; to do; to act
    • accomplish verb (accomplishes, accomplished, accomplishing)
    • do verb (does, did, doing)
    • act verb (acts, acted, acting)

Conjugations for doen:

o.t.t.
  1. doe
  2. doet
  3. doet
  4. doen
  5. doen
  6. doen
o.v.t.
  1. deed
  2. deed
  3. deed
  4. deden
  5. deden
  6. deden
v.t.t.
  1. heb gedaan
  2. hebt gedaan
  3. heeft gedaan
  4. hebben gedaan
  5. hebben gedaan
  6. hebben gedaan
v.v.t.
  1. had gedaan
  2. had gedaan
  3. had gedaan
  4. hadden gedaan
  5. hadden gedaan
  6. hadden gedaan
o.t.t.t.
  1. zal doen
  2. zult doen
  3. zal doen
  4. zullen doen
  5. zullen doen
  6. zullen doen
o.v.t.t.
  1. zou doen
  2. zou doen
  3. zou doen
  4. zouden doen
  5. zouden doen
  6. zouden doen
diversen
  1. doe!
  2. doet!
  3. gedaan
  4. doende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doen:

NounRelated TranslationsOther Translations
act actie; aktie; daad; handeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
accomplish doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; fixen; functie bekleden; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; lappen; totstandbrengen; vervullen; volbrengen; volmaken; voltooien; volvoeren; voor elkaar krijgen
act doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten acteren; ageren; doen alsof; handelen; optreden; performen; spelen; toneelspelen; zich aanstellen
do doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afleggen; arbeiden; meters maken; werken
- functioneren; laten; werken

Synonyms for "doen":


Antonyms for "doen":


Related Definitions for "doen":

  1. eraan werken, het uitvoeren2
    • wie doet de vaat vanavond?2
  2. maken dat het erin of erop gaat2
    • ik doe suiker in mijn koffie2
  3. het werk verrichten waarvoor het bedoeld is2
    • de auto doet het weer2
  4. veroorzaken dat het gebeurt2
    • dat doet me denken aan vroeger2

Wiktionary Translations for doen:

doen
verb
  1. een actie ondernemen
    • doendo
doen
verb
  1. to force to do
  2. to cause to do
  3. traumatise, frighten
  4. cause to do
  5. visit
  6. work, suffice
  7. slang: attack
  8. perform, execute
  9. perform antics
  10. appeal or cater to
  11. pull someone’s pants down
  12. to place something somewhere
  13. cause to bend

Cross Translation:
FromToVia
doen make machen — in einen bestimmten Zustand versetzen
doen apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
doen build; construct; make construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
doen fabricate; manufacture; concoct fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
doen put; put on; apply; lay down; place; put down; lay; set; insert; put away; put in; stow; enclose; introduce mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
doen produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
doen ask poserplacer, mettre sur quelque chose.
doen render; cause; get; make; return rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.