English

Detailed Translations for appended from English to Dutch

appended:


Translation Matrix for appended:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
bijgaand annexed; appended; attached; enclosed; with this
bijgesloten annexed; appended; attached; enclosed; with this accompanying; corresponding; matching
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bijgevoegd annexed; appended; attached; enclosed; with this

Related Words for "appended":


appended form of append:

to append verb (appends, appended, appending)

  1. to append (add to; add; join)
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten verb
    • bijvoegen verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen verb (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen verb (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  2. to append
    – To place or insert as an attachment by adding data to the end of a file or database or extending a character string. 1
    toevoegen
    • toevoegen verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)

Conjugations for append:

present
  1. append
  2. append
  3. appends
  4. append
  5. append
  6. append
simple past
  1. appended
  2. appended
  3. appended
  4. appended
  5. appended
  6. appended
present perfect
  1. have appended
  2. have appended
  3. has appended
  4. have appended
  5. have appended
  6. have appended
past continuous
  1. was appending
  2. were appending
  3. was appending
  4. were appending
  5. were appending
  6. were appending
future
  1. shall append
  2. will append
  3. will append
  4. shall append
  5. will append
  6. will append
continuous present
  1. am appending
  2. are appending
  3. is appending
  4. are appending
  5. are appending
  6. are appending
subjunctive
  1. be appended
  2. be appended
  3. be appended
  4. be appended
  5. be appended
  6. be appended
diverse
  1. append!
  2. let's append!
  3. appended
  4. appending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for append:

NounRelated TranslationsOther Translations
bijvoegen adding up; joining up
toevoegen adding up; joining up
VerbRelated TranslationsOther Translations
bijdoen add; add to; append; join
bijsluiten add; add to; append; join besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; surround; wrap up
bijvoegen add; add to; append; join add; attach; besiege; besieged; besieges; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; include; join; join up; surround; unite; wrap up
erbij voegen add; add to; append; join
toevoegen add; add to; append; join add; add up; attach; besiege; besieged; besieges; count in; count up; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; fill up; include; replenish; surround; to make complete; total; wrap up
- add; add on; affix; hang on; supplement; supply; tack; tack on; tag on
OtherRelated TranslationsOther Translations
- add; affix; annex; cause; inflict

Related Words for "append":


Synonyms for "append":


Related Definitions for "append":

  1. state or say further2
  2. fix to; attach2
    • append a charm to the necklace2
  3. add to the very end2
    • He appended a glossary to his novel where he used an invented language2
  4. To place or insert as an attachment by adding data to the end of a file or database or extending a character string.1

Wiktionary Translations for append:

append
verb
  1. To add, as an accessory
  2. To hang or attach to, as by a string

Cross Translation:
FromToVia
append bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen adjoindre — À trier
append eraan toevoegen; aanbouwen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ajoutermettre en plus.
append aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
append aanzetten; voordoen apposerposer, appliquer sur quelque chose.
append aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.