English
Detailed Translations for bounce back from English to Dutch
bounce back: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bounce: kaatsen; butsen; veren; opveren
- Back: Terug
- back: rug; leuning; rugleuning; rugzijde; terug; achteruit; achterwaarts; naar achter; naar achteren; rugwaarts; achterkant; achterzijde; opkomen voor; weder; weerom; weer; opnieuw; nogmaals; wederom; back; andermaal; achterspeler; helpen; ondersteunen; bijstaan; assisteren; bijspringen; weldoen; seconderen; vroeger; voorheen; eertijds; voormaals; financieren
bounce back:
Translation Matrix for bounce back:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | get over; get well |