Summary
English to Dutch: more detail...
- enlargement:
- enlarge:
-
Wiktionary:
- enlargement → vergroting
- enlargement → aangroei, vermeerdering, toename, uitbreiding, uitbouwing, vergroting, aanwas, ontwikkeling, gestalte, groei, accres, wasdom
- enlarge → uitvergroten, uitdijen
- enlarge → oprekken, uitbreiden, uitleggen, verruimen, verwijden, uitbouwen, vergroten, meer gaan betalen, opslag geven, groeien, aangroeien, stijgen, toenemen, vermeerderen, gedijen, wassen, aanwassen, aandikken, verdikken, dik worden, zich verdikken, smeren, besmeren, doorsmeren, spreiden, ontvouwen, uitspreiden, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, ophouden, rekken, strekken, uitsteken, uitstrekken, verdunnen, versnijden, verwateren
English
Detailed Translations for enlargement from English to Dutch
enlargement:
-
the enlargement (expansion; extension; increase; growth)
-
the enlargement (magnification; blow-up)
-
the enlargement (annex; expansion; extension; addition)
-
the enlargement (widen; dilatation; increase; opening up)
Translation Matrix for enlargement:
Related Words for "enlargement":
Synonyms for "enlargement":
Antonyms for "enlargement":
Related Definitions for "enlargement":
Wiktionary Translations for enlargement:
enlargement
Cross Translation:
noun
enlargement
-
Act of making larger
- enlargement → vergroting
noun
-
een toename in grootte
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• enlargement | → aangroei; vermeerdering; toename; uitbreiding; uitbouwing; vergroting; aanwas; ontwikkeling; gestalte; groei; accres; wasdom | ↔ accroissement — action de croitre, de se développer. |
enlargement form of enlarge:
-
to enlarge (increase in number; increase; expand; extend)
Conjugations for enlarge:
present
- enlarge
- enlarge
- enlarges
- enlarge
- enlarge
- enlarge
simple past
- enlarged
- enlarged
- enlarged
- enlarged
- enlarged
- enlarged
present perfect
- have enlarged
- have enlarged
- has enlarged
- have enlarged
- have enlarged
- have enlarged
past continuous
- was enlarging
- were enlarging
- was enlarging
- were enlarging
- were enlarging
- were enlarging
future
- shall enlarge
- will enlarge
- will enlarge
- shall enlarge
- will enlarge
- will enlarge
continuous present
- am enlarging
- are enlarging
- is enlarging
- are enlarging
- are enlarging
- are enlarging
subjunctive
- be enlarged
- be enlarged
- be enlarged
- be enlarged
- be enlarged
- be enlarged
diverse
- enlarge!
- let's enlarge!
- enlarged
- enlarging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for enlarge:
Verb | Related Translations | Other Translations |
talrijker maken | enlarge; expand; extend; increase; increase in number | |
uitbreiden | enlarge; expand; extend; increase; increase in number | add; add on to; build out; expand; extend; swell; widen |
vergroten | enlarge; expand; extend; increase; increase in number | soup up; tune |
vermeerderen | enlarge; expand; extend; increase; increase in number | add; add on to; add to; arise; ascent; build out; expand; extend; grow; increase; rise; swell; widen |
- | blow up; dilate; elaborate; expand; expatiate; exposit; expound; flesh out; lucubrate; magnify | |
Other | Related Translations | Other Translations |
- | distend; expand; extend; increase; stretch |
Related Words for "enlarge":
Synonyms for "enlarge":
Antonyms for "enlarge":
Related Definitions for "enlarge":
Wiktionary Translations for enlarge:
enlarge
Cross Translation:
verb
enlarge
-
make larger
- enlarge → uitvergroten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• enlarge | → oprekken; uitbreiden; uitleggen; verruimen; verwijden; uitbouwen; vergroten | ↔ agrandir — rendre plus grand. |
• enlarge | → meer gaan betalen; opslag geven; groeien; aangroeien; stijgen; toenemen; vergroten; vermeerderen; uitbouwen; uitbreiden; gedijen; wassen; aanwassen | ↔ augmenter — rendre une quantité plus grande. |
• enlarge | → groeien; aangroeien; toenemen; aandikken; verdikken; dik worden; zich verdikken | ↔ grossir — rendre gros, plus ample, plus volumineux. |
• enlarge | → smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |