English

Detailed Translations for exit from English to Dutch

exit:

exit [the ~] noun

  1. the exit (way out)
    de uitgang; de uitloop; de uitweg
  2. the exit
    de afrit
  3. the exit
    de uitrit

exit verb

  1. exit (leave; go out; get out)
    – move out of or depart from 1
    uitgaan
    • uitgaan verb (ga uit, gaat uit, ging uit, gingen uit, uitgegaan)
  2. exit
    – To close a program or application. 2
    afsluiten
    • afsluiten verb (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)

Translation Matrix for exit:

NounRelated TranslationsOther Translations
afrit exit
afsluiten closing the shop; shutdown
uitgang exit; way out egress; egression; emergence
uitloop exit; way out
uitrit exit
uitweg exit; way out escape route; possible escape; way out
- departure; expiration; going; issue; loss; outlet; passing; release; way out
VerbRelated TranslationsOther Translations
afsluiten exit bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; close; conclude; draw; end; finish; finish off; lock; lock up; shut; shut down
uitgaan exit; get out; go out; leave be on the razzle; be on the spree; feast; going out; revel
- buy the farm; cash in one's chips; conk; decease; die; expire; go; kick the bucket; pass; pass away; perish
OtherRelated TranslationsOther Translations
- departure; exit road; march out; slip road; turn-off

Related Words for "exit":


Synonyms for "exit":


Antonyms for "exit":


Related Definitions for "exit":

  1. the act of going out1
  2. an opening that permits escape or release1
  3. euphemistic expressions for death1
  4. pass from physical life and lose all bodily attributes and functions necessary to sustain life1
  5. lose the lead1
  6. move out of or depart from1
  7. In a program, to move from the called routine back to the calling routine. A routine can have more than one exit point, thus allowing termination based on various conditions.2
  8. To close a program or application.2

Wiktionary Translations for exit:

exit
verb
  1. leave
  2. go out
noun
  1. passage from inside to outside
  2. way out
exit
noun
  1. een verkeersweg waarlangs men naar beneden van een autoweg of autosnelweg af kan rijden
  2. een uitrit die van een snelweg afvoert
  3. een weg waarlangs men een ruimte verlaten kan
  4. een plaats of opening waardoor of waarlangs men kan of moet uitrijden

Cross Translation:
FromToVia
exit afrit Abfahrt — Abfahrt von einer Autobahn
exit resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
exit klimmen; naar boven gaan; rijzen; stijgen; bestijgen; afdalen; naar beneden gaan; zinken; uitstappen; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstijgen; uittreden descendreTraductions à trier suivant le sens.
exit afrit; uitgang; uitweg issuesortie, lieu par où l’on sortir.
exit exodus; uittocht; besteding; vertering; uitgaaf; afrit; uitgang; uitweg sortieaction de sortir.

Related Translations for exit