English
Detailed Translations for handbuild from English to Dutch
handbuild: (*Using Word and Sentence Splitter)
- hand: hand; poot; klauw; jat; knuist; wijzer; geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; klerk; reiken; aanbieden; handje; werker; werkman; knecht; handdruk; boerenknecht; hulpje
- build: bouwen; construeren; opbouwen; uitbouwen; aanbouwen; bijbouwen; lichaamsbouw; constitutie; uiterlijk; figuur; gedaante; postuur; vorm; gestalte; oprichten; optrekken; overeindzetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten; compileren; lichaamspostuur; build
handbuild:
Translation Matrix for handbuild:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | coil; hand-build |
Synonyms for "handbuild":
Related Definitions for "handbuild":
hand-build:
Translation Matrix for hand-build:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | coil; handbuild |
Synonyms for "hand-build":
Related Definitions for "hand-build":
External Machine Translations: