English

Detailed Translations for hurries from English to Dutch

hurries form of hurry:

hurry [the ~] noun

  1. the hurry (hastiness; haste; rush; overhaste)
    de haast; de spoed; ijl; haastigheid; de overijling; gehaastheid
  2. the hurry (quickness; haste)
    de gauwigheid
  3. the hurry (hastiness)
    de vlugheid
  4. the hurry (precipitation; hastiness; overhaste)
    de overhaasting

to hurry verb (hurries, hurried, hurrying)

  1. to hurry (rouse; make haste)
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten verb (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • aanpoten verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten verb (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken verb (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken verb (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen verb (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  2. to hurry (rush; hasten; move it)
    opjagen
    • opjagen verb (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)
  3. to hurry (rush; hurry up; hasten)
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • opschieten verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verb (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • vliegen verb (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verb
    • jakkeren verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verb (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  4. to hurry (hasten; rush; speed up; haste)
    spoeden; snellen
    • spoeden verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • snellen verb (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
  5. to hurry (get a move on; rush; hasten)
  6. to hurry
    tempomaken
    • tempomaken verb (maak tempo, maakt tempo, maakte tempo, maakten tempo, tempo gemaakt)

Conjugations for hurry:

present
  1. hurry
  2. hurry
  3. hurries
  4. hurry
  5. hurry
  6. hurry
simple past
  1. hurried
  2. hurried
  3. hurried
  4. hurried
  5. hurried
  6. hurried
present perfect
  1. have hurried
  2. have hurried
  3. has hurried
  4. have hurried
  5. have hurried
  6. have hurried
past continuous
  1. was hurrying
  2. were hurrying
  3. was hurrying
  4. were hurrying
  5. were hurrying
  6. were hurrying
future
  1. shall hurry
  2. will hurry
  3. will hurry
  4. shall hurry
  5. will hurry
  6. will hurry
continuous present
  1. am hurrying
  2. are hurrying
  3. is hurrying
  4. are hurrying
  5. are hurrying
  6. are hurrying
subjunctive
  1. be hurried
  2. be hurried
  3. be hurried
  4. be hurried
  5. be hurried
  6. be hurried
diverse
  1. hurry!
  2. let's hurry!
  3. hurried
  4. hurrying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for hurry:

NounRelated TranslationsOther Translations
gauwigheid haste; hurry; quickness
gehaastheid haste; hastiness; hurry; overhaste; rush
haast haste; hastiness; hurry; overhaste; rush
haastigheid haste; hastiness; hurry; overhaste; rush
ijl haste; hastiness; hurry; overhaste; rush full tilt; maximum speed; speed; top speed
jagen hunt; hunting
overhaasting hastiness; hurry; overhaste; precipitation
overijling haste; hastiness; hurry; overhaste; rush
snellen racing; running
spoed haste; hastiness; hurry; overhaste; rush speed; velocity
vlugheid hastiness; hurry quickness; rapidity; tempo
- haste; hastiness; hurriedness; precipitation; rush; rushing
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanpoten hurry; make haste; rouse step up; sweat one's guts out; work hard; work like the devil
haast maken hurry; make haste; rouse
haasten hurry; make haste; rouse rush; storm
ijlen hasten; hurry; hurry up; make haste; rouse; rush rave; talk nonsense
jachten hasten; hurry; hurry up; rush chase; hustle; rush; storm
jagen hasten; hurry; hurry up; make haste; rouse; rush
jakkeren hasten; hurry; hurry up; rush hustle
opjagen hasten; hurry; move it; rush chase
opschieten hasten; hurry; hurry up; rush sprout
overhaasten hurry; make haste; rouse
reppen hasten; hurry; hurry up; rush hustle
snellen haste; hasten; hurry; hurry up; rush; speed up
spoeden haste; hasten; hurry; hurry up; make haste; rouse; rush; speed up hustle; rush; storm
tempo maken get a move on; hasten; hurry; rush
tempomaken hurry
vliegen hasten; hurry; hurry up; rush fly
voortmaken hurry; make haste; rouse
zich haasten hasten; hurry; hurry up; rush
zich spoeden hasten; hurry; hurry up; make haste; rouse; rush
- festinate; hasten; look sharp; rush; speed; travel rapidly; zip
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
ijl rare; rarefied; teneous
AdverbRelated TranslationsOther Translations
haast almost; forthwith; nearly; well-nigh
OtherRelated TranslationsOther Translations
- bustle; flurry

Related Words for "hurry":


Synonyms for "hurry":


Antonyms for "hurry":


Related Definitions for "hurry":

  1. the act of moving hurriedly and in a careless manner1
  2. overly eager speed (and possible carelessness)1
  3. a condition of urgency making it necessary to hurry1
    • in a hurry to lock the door1
  4. urge to an unnatural speed1
  5. act or move at high speed1
    • hurry--it's late!1
  6. move very fast1

Wiktionary Translations for hurry:

hurry
noun
  1. de drang hebben om iets snel te doen
verb
  1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken
  2. in hoog tempo aan iets werken

Cross Translation:
FromToVia
hurry haast EileVerhalten oder Situation, in dem man etwas dringend erledigen möchte oder müssen
hurry haast HastAusführung von Tätigkeiten in großer Geschwindigkeit unter innerer Anspannung
hurry met spoed verzenden dépêcher — Se hâter (Sens général)
hurry dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
hurry bevordering; versnelling; spurt précipitation — au singulier extrême vitesse, grande hâte.