Detailed Translations for instal from English to Dutch
instal:
-
aanstellen;
benoemen;
installeren
-
aanstellen
verb
(stel aan, stelt aan, stelde aan, stelden aan, aangesteld)
-
benoemen
verb
(benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
-
installeren
verb
(installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
-
-
installeren;
aanleggen;
monteren en aansluiten;
plaatsen;
aanbrengen
-
installeren
verb
(installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
-
aanleggen
verb
(leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
-
-
plaatsen
verb
(plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
-
aanbrengen
verb
(breng aan, brengt aan, bracht aan, brachten aan, aangebracht)
-
inaugureren;
inwijden;
plechtig bevestigen;
inhuldigen
-
inaugureren
verb
(inaugureer, inaugureert, inaugureerde, inaugureerden, geïnaugureerd)
-
inwijden
verb
(wijd in, wijdt in, wijdde in, wijdden in, ingewijd)
-
-
inhuldigen
verb
(huldig in, huldigt in, huldigde in, huldigden in, ingehuldigd)
Translation Matrix for instal:
Synonyms for "instal":
Related Definitions for "instal":
-
set up for use1
-
place1
-
put into an office or a position1
External Machine Translations: