Summary
English
Detailed Translations for pastorship from English to Dutch
pastorship: (*Using Word and Sentence Splitter)
- pastor: pastoor; hoeder; geestelijk herder; herder; predikant; pastor; geestelijke; broeder; bedienaar van de godsdienst; zielzorger
- ship: boot; schip; vaartuig; schuit; schuitje; scheepje; stoomschip; zenden; versturen; leveren; brengen; bezorgen; aanleveren; overhandigen; afleveren; toeleveren; verladen; laden; inladen; verschepen; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen; aan boord gaan; aan boord klimmen
pastorship:
Translation Matrix for pastorship:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | pastorate |