Summary
English to Dutch: more detail...
-
quick:
- snel; vlot; vlug; rap; plotseling; opeens; ineens; onverwacht; abrupt; plotsklaps; plots; onverhoeds; onverwachts; eensklaps; bruusk; schielijk; alert; wakker; oplettend; uitgeslapen; lichtvoetig; snelvoetig; gewiekst; gevat; gehaaid; snedig
- gauw; gezwind; direct
- Wiktionary:
English
Detailed Translations for quicker from English to Dutch
quicker:
Translation Matrix for quicker:
Adverb | Related Translations | Other Translations |
- | faster |
Synonyms for "quicker":
Related Definitions for "quicker":
quicker form of quick:
-
quick (fast; rapid; swift; agile; dexterous; speedy; brisk; nimble; adroit; skilful; fledged; neat; clever; handy; expert; skillful)
-
quick (suddenly; unexpectedly; all of a sudden; at once; abrupt; sudden; all at once; brusque; out of the blue; blunt; swift; rapid; speedy; fast)
plotseling; opeens; ineens; onverwacht; abrupt; plotsklaps; plots; onverhoeds; onverwachts; eensklaps-
plotseling adj
-
opeens adv
-
ineens adv
-
onverwacht adj
-
abrupt adj
-
plotsklaps adv
-
plots adj
-
onverhoeds adj
-
onverwachts adj
-
eensklaps adv
-
-
quick (suddenly; unexpectedly; abruptly; all of a sudden; sudden; swiftly)
plotseling; abrupt; opeens; plots; bruusk; schielijk; eensklaps; plotsklaps-
plotseling adj
-
abrupt adj
-
opeens adv
-
plots adj
-
bruusk adj
-
schielijk adj
-
eensklaps adv
-
plotsklaps adv
-
-
quick (alert; agile; brisk; rapid; smart)
-
quick (fleet of foot; light-footed; nimble)
-
quick (sharp; nimble; clever; smart)
gewiekst; uitgeslapen; gevat; gehaaid; snedig-
gewiekst adj
-
uitgeslapen adj
-
gevat adj
-
gehaaid adj
-
snedig adj
-
Translation Matrix for quick:
Related Words for "quick":
Synonyms for "quick":
Related Definitions for "quick":
Wiktionary Translations for quick:
quick
Cross Translation:
adjective
quick
-
moving with speed
-
occurring in a short time
-
sensitive flesh
- quick → levend vlees
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• quick | → rap; gauw | ↔ rasch — sich schnell bewegend |
• quick | → snel | ↔ schnell — sich mit hoher Geschwindigkeit fortbewegend |
• quick | → snel | ↔ zügig — mit großer Geschwindigkeit und ohne Unterbrechung |
• quick | → gauw; gezwind; haastig; snel; spoedig; vlug | ↔ rapide — Qui se meut avec vitesse |