Summary
English
Detailed Translations for wash off from English to Dutch
wash off: (*Using Word and Sentence Splitter)
- wash: wassen; uitwassen; afspoelen; schoonmaken; reinigen; zuiveren; golfslag; schoonpoetsen; omslaan van golven; kielzog; kielwater; uitspoelen; omspoelen met water
- off: uit; weg; vanaf deze plaats; klaar; gedaan; af; gereed; beëindigd; volbracht; fout; verkeerd; mis; foutief; ernaast; onjuist; ten onrechte; onwaar; eraf; ervandoor; ervantussen
wash off:
Translation Matrix for wash off:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | wash; wash away; wash out |