Rasgar: translate Spanish

Remove Ads

Summary

Spanish to Dutch: more detail...

rasgar:
- scheuren; inscheuren; afrukken; afscheuren; losscheuren; openscheuren; openrijten; rijten; uitscheuren; uitrukken
- verscheuring; inscheuren
Wiktionary:
- rasgar → rijten, scheuren, verscheuren
- rasgar → scheuren, rijten

Spanish

Detailed Translations for rasgar from Spanish to Dutch

rasgar:

rasgar verb

rasgar (volar; desgarrar; desgarrarse; tomar parte en una carrera; transportar en avión)
scheuren; inscheuren
- scheuren verb (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)
- inscheuren verb (scheur in, scheurt in, scheurde in, scheurden in, ingescheurd)
rasgar (arrancar; desgajar; desgarrar; separar)
afrukken; afscheuren
- afrukken verb (ruk af, rukt af, rukte af, rukten af, afgerukt)
- afscheuren verb (scheur af, scheurt af, scheurde af, scheurden af, afgescheurd)
rasgar (desgarrar; desgarrarse)
losscheuren; openscheuren; openrijten; rijten
- losscheuren verb (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)
- openscheuren verb (scheur open, scheurt open, scheurde open, scheurden open, opengescheurd)
- openrijten verb (rijt open, reet open, reten open, opengereten)
- rijten verb (rijt, reet, reten, gereten)
rasgar (arrancar)
uitscheuren; uitrukken
- uitscheuren verb (scheur uit, scheurt uit, scheurde uit, scheurden uit, uitgescheurd)
- uitrukken verb (ruk uit, rukt uit, rukte uit, rukten uit, uitgerukt)

Conjugations for rasgar:

presente

rasgo
rasgas
rasga
rasgamos
rasgáis
rasgan

imperfecto

rasgaba
rasgabas
rasgaba
rasgábamos
rasgabais
rasgaban

indefinido

rasgué
rasgaste
rasgó
rasgamos
rasgasteis
rasgaron

fut. de ind.

rasgaré
rasgarás
rasgará
rasgaremos
rasgaréis
rasgarán

condic.

rasgaría
rasgarías
rasgaría
rasgaríamos
rasgaríais
rasgarían

pres. de subj.

que rasgue
que rasgues
que rasgue
que rasguemos
que rasguéis
que rasguen

imp. de subj.

que rasgara
que rasgaras
que rasgara
que rasgáramos
que rasgarais
que rasgaran

miscelánea

¡rasga!
¡rasgad!
¡no rasgues!
¡no rasguéis!
rasgado
rasgando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

rasgar [el ~] noun

el rasgar (romper)
de verscheuring
- verscheuring [de ~ (v)] noun
el rasgar (romper)
inscheuren
- inscheuren [znw.] noun

Translation Matrix for rasgar:

Noun	Related Translations	Other Translations
afrukken		arrancar; desgajar
inscheuren	rasgar; romper
scheuren		fisuras; grietas; hendiduras
verscheuring	rasgar; romper
Verb	Related Translations	Other Translations
afrukken	arrancar; desgajar; desgarrar; rasgar; separar	masturbar
afscheuren	arrancar; desgajar; desgarrar; rasgar; separar
inscheuren	desgarrar; desgarrarse; rasgar; tomar parte en una carrera; transportar en avión; volar
losscheuren	desgarrar; desgarrarse; rasgar	arrancar; romper; separar
openrijten	desgarrar; desgarrarse; rasgar
openscheuren	desgarrar; desgarrarse; rasgar
rijten	desgarrar; desgarrarse; rasgar
scheuren	desgarrar; desgarrarse; rasgar; tomar parte en una carrera; transportar en avión; volar
uitrukken	arrancar; rasgar
uitscheuren	arrancar; rasgar

Synonyms for "rasgar":

abrir; destapar; desobstruir; rajar; desplegar; inaugurar; aclarar; cascar; brindar
desgarrar; romper
rascar; refregar; restregar; arañar; rasguñar; raspar; rayar; rozar; surcar; estregar

Wiktionary Translations for rasgar:

rasgar

verb

met een scheurende beweging uit elkaar trekken
- rijten → desgarrar; rasgar
in twee of meer delen trekken
- scheuren → rasgar
aan stukken rijten
- verscheuren → rasgar; romper; despezar; despedazar

Cross Translation:

From	To	Via
• rasgar	→ scheuren	↔ tear — rend
• rasgar	→ rijten; scheuren	↔ déchirer — Traductions à trier suivant le sens

External Machine Translations: