Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- causar:
-
Wiktionary:
- causar → aandoen, aanrichten, berokkenen, veroorzaken, bezorgen
- causar → veroorzaken, beleggen, houden, teweegbrengen, uitschrijven, aandoen, aanrichten, stichten, bemiddelen, uitreiken, verschaffen, verstrekken, teruggeven, braken, kotsen, overgeven, spugen, vomeren, doen, laten, laten doen, maken
Spanish
Detailed Translations for causar from Spanish to Dutch
causar:
-
causar (producir; provocar; ocasionar)
-
causar (provocar)
-
causar (provocar; armar; ocasionar; componer; confeccionar)
-
causar (originar; producir; ocasionar; motivar)
-
causar (infligir; dar)
-
causar (provocar; picar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para)
aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen-
aanleiding geven tot verb (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
Conjugations for causar:
presente
- causo
- causas
- causa
- causamos
- causáis
- causan
imperfecto
- causaba
- causabas
- causaba
- causábamos
- causabais
- causaban
indefinido
- causé
- causaste
- causó
- causamos
- causasteis
- causaron
fut. de ind.
- causaré
- causarás
- causará
- causaremos
- causaréis
- causarán
condic.
- causaría
- causarías
- causaría
- causaríamos
- causaríais
- causarían
pres. de subj.
- que cause
- que causes
- que cause
- que causemos
- que causéis
- que causen
imp. de subj.
- que causara
- que causaras
- que causara
- que causáramos
- que causarais
- que causaran
miscelánea
- ¡causa!
- ¡causad!
- ¡no causes!
- ¡no causéis!
- causado
- causando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el causar (provocar)
Translation Matrix for causar:
Synonyms for "causar":
Wiktionary Translations for causar:
causar
Cross Translation:
verb
-
(iemand iets) berokkenen
-
veroorzaken, met name van schade
-
de oorzaak zijn van
-
bij iemand veroorzaken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• causar | → veroorzaken | ↔ cause — to set off an event or action |
• causar | → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• causar | → bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• causar | → teruggeven; braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; doen; laten; laten doen; maken | ↔ rendre — remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir. |