Spanish
Detailed Translations for dueño de casa from Spanish to Dutch
dueño de casa: (*Using Word and Sentence Splitter)
- dueño: heer; heerser; machthebber; soeverein; verhuurder; huurbaas; jonkheer; jonker; portier; conciërge; landjonker
- dar: geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; aanbieden; verlenen; doneren; schenken; cadeau geven; cadeau doen; verschaffen; verstrekken; ingeven; binnen gieten; iemand iets toedienen; verdelen; uitreiken; distribueren; ronddelen; draaien; wenden; meegeven; meesturen; zwenken; meezenden; toebrengen; toewijzen; toekennen; gunnen; ondervragen; uitkeren; toebedelen; verhoren; overhoren; uitvragen; uithoren; gunst verlenen; iets toekennen
- darse: spelen; optreden; performen; geven; schenken; doneren; gunnen; gunst verlenen
- dársela: verneuken
- casa: huis; perceel; verblijf; thuis; woning; residentie; woonhuis; gebouw; pand; bouwwerk; bedrijf; familie; onderneming; concern; stamhuis; bouwsel; geslacht; dynastie
- casar: trouwen; huwen; in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; zich verbinden
- casarse: trouwen; huwen; in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; uithuwelijken; zich verbinden; ten huwelijk geven; wegschenken; uithuwen
Wiktionary Translations for dueño de casa:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dueño de casa | → huiseigenaar | ↔ homeowner — someone who owns a house |