Spanish

Detailed Translations for acepto from Spanish to Dutch

aceptar:

aceptar verb

  1. aceptar (acotar; recibir)
    aannemen; accepteren; aanvaarden
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
  2. aceptar (recibir; evitar; embolsar; )
    ontvangen; krijgen; in ontvangst nemen; opstrijken
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • krijgen verb (krijg, krijgt, kreeg, kregen, gekregen)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
    • opstrijken verb (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)
  3. aceptar (recibir)
    ontvangen; accepteren; aannemen; aanvaarden; in ontvangst nemen
    • ontvangen verb (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aanvaarden verb (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
    • in ontvangst nemen verb (neem in ontvangst, neemt in ontvangst, nam in ontvangst, namen in ontvangst, in ontvangst genomen)
  4. aceptar (consentir; aprobar; admitir)
    billijken; goedkeuren
    • billijken verb (billijk, billijkt, billijkte, billijkten, gebillijkt)
    • goedkeuren verb (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
  5. aceptar (adoptar)
    aannemen; adopteren
    • aannemen verb (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • adopteren verb (adopteer, adopteert, adopteerde, adopteerden, geadopteerd)
  6. aceptar (acceder a; otorgar; admitir; cumplir con)
    vergunnen; inwilligen; toestaan
    • vergunnen verb (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • inwilligen verb (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • toestaan verb (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
  7. aceptar (permitir; tolerar)
    accepteren; aanvaarden; voor lief nemen; zich laten gevallen
  8. aceptar
    accepteren
    • accepteren verb (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)

Conjugations for aceptar:

presente
  1. acepto
  2. aceptas
  3. acepta
  4. aceptamos
  5. aceptáis
  6. aceptan
imperfecto
  1. aceptaba
  2. aceptabas
  3. aceptaba
  4. aceptábamos
  5. aceptabais
  6. aceptaban
indefinido
  1. acepté
  2. aceptaste
  3. aceptó
  4. aceptamos
  5. aceptasteis
  6. aceptaron
fut. de ind.
  1. aceptaré
  2. aceptarás
  3. aceptará
  4. aceptaremos
  5. aceptaréis
  6. aceptarán
condic.
  1. aceptaría
  2. aceptarías
  3. aceptaría
  4. aceptaríamos
  5. aceptaríais
  6. aceptarían
pres. de subj.
  1. que acepte
  2. que aceptes
  3. que acepte
  4. que aceptemos
  5. que aceptéis
  6. que acepten
imp. de subj.
  1. que aceptara
  2. que aceptaras
  3. que aceptara
  4. que aceptáramos
  5. que aceptarais
  6. que aceptaran
miscelánea
  1. ¡acepta!
  2. ¡aceptad!
  3. ¡no aceptes!
  4. ¡no aceptéis!
  5. aceptado
  6. aceptando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for aceptar:

NounRelated TranslationsOther Translations
aannemen adoptir; presunción; suposición
aanvaarden aceptación; iniciación
accepteren aceptación; iniciación
adopteren adopción; adoptir; asunción
VerbRelated TranslationsOther Translations
aannemen aceptar; acotar; adoptar; recibir aceptar relagar; asumir; considerar; creer; creer en; emplear; presumir; reclutar; suponer; tomar posesión de
aanvaarden aceptar; acotar; permitir; recibir; tolerar aceptar relagar; asumir; tomar posesión de
accepteren aceptar; acotar; permitir; recibir; tolerar aceptar relagar; asumir; tomar posesión de
adopteren aceptar; adoptar
billijken aceptar; admitir; aprobar; consentir
goedkeuren aceptar; admitir; aprobar; consentir afirmar; aprobar; autorizar; conceder; consentir
in ontvangst nemen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
inwilligen acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar autorizar; conceder
krijgen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
ontvangen aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir acoger; recibir
opstrijken aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
toestaan acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar acceder; aprobar; autorizar; conceder; conferir; permitir
vergunnen acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir
voor lief nemen aceptar; permitir; tolerar
zich laten gevallen aceptar; permitir; tolerar
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
goedkeuren autorizar

Synonyms for "aceptar":


Wiktionary Translations for aceptar:

aceptar
verb
  1. in bezit ontvangen
  2. aanvaarden
  3. aannemen, graag ontvangen
  4. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten

Cross Translation:
FromToVia
aceptar aanvaarden; accepteren accept — to receive with consent
aceptar accepteren; aanvaarden accept — to agree to
aceptar ontvangen; aannemen accept — to receive officially
aceptar aksepteren; aanvaarden akzeptieren — sich mit etwas einverstanden erklären
aceptar aanvaarden; akcepteren annehmen — einen Vorschlag oder ein Angebot: akzeptieren
aceptar aanvaarden; aannemen; ontvangen; accepteren accepter — Traductions à trier suivant le sens
aceptar aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
aceptar accepteren; aannemen; ontvangen agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.