Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
reunir:
- verzamelen; verenigen; bijeen krijgen; sparen; op bankrekening zetten; bundelen; samenbrengen; concentreren; bijeenbrengen; bij elkaar brengen; bijeen zetten; vergaren; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen; herenigen; weer bijeenbrengen; bijeenschrapen; bijeen harken; samenrapen; samenpakken; bijeen scharrelen
- verzameling; bijeenbrenging; bijeen voegen
-
Wiktionary:
- reunir → beleggen, bijeenbrengen, samenkomen, verzamelen
- reunir → zich verzamelen, samenkomen, opstapelen, verzamelen, herenigen, bijeen roepen, op een stapel zetten, opeenhopen, ophopen, stapelen, opeenstapelen, tassen, afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, collecteren, innen, inzamelen, oogsten, plukken, rapen, groeperen, bijeenkomen, bijeenbinden, samenbinden, verbinden
Spanish
Detailed Translations for reunir from Spanish to Dutch
reunir:
-
reunir (juntar; coleccionar)
-
reunir
-
reunir (acopiar; quedar; ahorrar; acumular; coleccionar; sobrar; juntar; combinar; compilar; compaginar; economizar)
-
reunir (unir)
-
reunir (juntar)
samenbrengen; concentreren; bijeenbrengen; bij elkaar brengen-
bij elkaar brengen verb (breng bij elkaar, brengt bij elkaar, bracht bij elkaar, brachten bij elkaar, bij elkaar gebracht)
-
reunir (juntar)
-
reunir (acopiar; ahorrar; recoger; juntar; acumular)
-
reunir (juntar nuevamente)
-
reunir (acumular; recoger)
bijeenschrapen; bijeen harken-
bijeenschrapen verb (schraap bijeen, schraapt bijeen, schraapte bijeen, schraapten bijeen, bijeengeschrapen)
-
bijeen harken verb
-
-
reunir (recoger; acumular; archivar)
samenrapen; samenpakken; bijeen scharrelen-
bijeen scharrelen verb (scharrel bijeen, scharrelt bijeen, scharrelde bijeen, scharrelden bijeen, bijeen gescharreld)
Conjugations for reunir:
presente
- reúno
- reúnes
- reúne
- reunimos
- reunís
- reúnen
imperfecto
- reunía
- reunías
- reunía
- reuníamos
- reuníais
- reunían
indefinido
- reuní
- reuniste
- reunió
- reunimos
- reunisteis
- reunieron
fut. de ind.
- reuniré
- reunirás
- reunirá
- reuniremos
- reuniréis
- reunirán
condic.
- reuniría
- reunirías
- reuniría
- reuniríamos
- reuniríais
- reunirían
pres. de subj.
- que reúna
- que reúnas
- que reúna
- que reunamos
- que reunáis
- que reunan
imp. de subj.
- que reuniera
- que reunieras
- que reuniera
- que reuniéramos
- que reunierais
- que reunieran
miscelánea
- ¡reúne!
- ¡reunid!
- ¡no reúnas!
- ¡no reunáis!
- reunido
- reuniendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el reunir (juntar)
-
el reunir (adjuntar con; juntar)
Translation Matrix for reunir:
Synonyms for "reunir":
Wiktionary Translations for reunir:
reunir
Cross Translation:
verb
-
bijeenroepen
-
bij elkaar brengen
-
bij elkaar verzamelen
-
bijeenbrengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reunir | → zich verzamelen; samenkomen | ↔ assemble — to gather as a group |
• reunir | → opstapelen; verzamelen | ↔ collect — to gather together |
• reunir | → herenigen | ↔ reunite — to unite again |
• reunir | → bijeen roepen | ↔ summon — to call people together |
• reunir | → op een stapel zetten; opeenhopen; ophopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen | ↔ entasser — mettre en tas. |
• reunir | → afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; groeperen; ophopen; opeenhopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |
• reunir | → bijeenkomen; samenkomen; vergaderen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden | ↔ réunir — rejoindre ce qui désunir, séparer. |