French
Detailed Translations for future épouse from French to Dutch
future épouse: (*Using Word and Sentence Splitter)
- futé: slim; uitgeslapen; kien; clever; schrander; goochem; bij de pinken; pienter; snugger; gemeen; stiekem; sluw; achterbaks; geslepen; geraffineerd; geniepig; listig; leep; slinks; doortrapt; gewiekst; snood; uitgekookt; gehaaid; gluiperig; uitgekiend; scherpzinnig; spitsvondig; bijdehand; raak; gevat; adrem; snedig
- urée: ureum
- fût: bak; pot; ton; vat; emmer; kuip; fust; barrel; teil
- être: verkeren; ergens verkeren; persoon; mens; wezen; individu; sterveling; schepsel; creatuur; zijn
- épouse: vrouw; gade; echtgenote; partner; levenspartner; levensgezel; levensgezellin; wederhelft; gemalin
- épouser: trouwen; huwen; in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden
Wiktionary Translations for future épouse:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• future épouse | → bruid | ↔ bride — bride |