Summary
French to Dutch: more detail...
-
avoir à voir:
-
Wiktionary:
avoir à voir → van doen hebben met
avoir à voir → te maken hebben
-
Wiktionary:
French
Detailed Translations for avoir à voir from French to Dutch
avoir à voir: (*Using Word and Sentence Splitter)
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- A: A; EVERYONE
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- voir: zien; kijken; onderscheiden; bekijken; opmerken; staren; aanschouwen; turen; ontwaren; horen; signaleren; observeren; voelen; merken; waarnemen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; begrijpen; snappen; met het verstand vatten; blikken; blikken werpen; bezichtigen; inspecteren; realiseren; beseffen; inzien; onderkennen; doorzien; te zien krijgen; doornemen; aankijken; gadeslaan; toeschouwen
Wiktionary Translations for avoir à voir:
avoir à voir
Cross Translation:
verb
-
Être en rapport avec quelque chose, avoir un rapport quelconque, concerner.
- avoir à voir → van doen hebben met
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• avoir à voir | → te maken hebben | ↔ to do with — relate or relevant to |