French
Detailed Translations for tir à l’arc from French to Dutch
tir à l’arc: (*Using Word and Sentence Splitter)
- tir: beschieting; afvuren; afschieten; schoten lossen
- tiré: geprint; afgedrukt
- étiré: uitgestrekt; langgerekt; lang en smal
- A: A; EVERYONE
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- arc: boog; handboog; uitbouw; welving; booglijn
Wiktionary Translations for tir à l’arc:
tir à l’arc
noun
-
sport où l’on tirer une flèche sur une cible.
- tir à l’arc → boogschieten
External Machine Translations: