Tapis: translate French

Summary

French to Dutch: more detail...

tapis:
- tapijt; karpet; vloerkleed; vloerbedekking; tapijtje; vloermat; mat; kleed; onderzetters; onderleggers; placemats; tafelmatjes; tapijten; gras; grasmat
Wiktionary:
- tapis → tapijt, karpet, kleed, vloerkleed
- tapis → tapijt, vloerkleed, mat, deurmat

French

Detailed Translations for tapis from French to Dutch

le tapis (carpette)
het tapijt; het karpet; het vloerkleed
- tapijt [het ~] noun
- karpet [het ~] noun
- vloerkleed [het ~] noun
le tapis (moquette; carpette; tapisserie)
het tapijt; de vloerbedekking; het tapijtje
- tapijt [het ~] noun
- vloerbedekking [de ~ (v)] noun
- tapijtje [het ~] noun
le tapis (descente de lit; paillasson)
de vloermat; de mat
- vloermat [de ~] noun
- mat [de ~ (m)] noun
le tapis
de kleed
- kleed [de ~ (m)] noun
le tapis
de onderzetters; de onderleggers; de placemats; de tafelmatjes
- onderzetters [de ~] noun, plural
- onderleggers [de ~] noun, plural
- placemats [de ~] noun, plural
- tafelmatjes [de ~] noun, plural
le tapis
de tapijten
- tapijten [de ~] noun
le tapis (gazon; pelouse; herbe; paillasson)
de gras; de grasmat; de mat
- gras [de ~] noun
- grasmat [de ~] noun
- mat [de ~ (m)] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
gras	gazon; herbe; paillasson; pelouse; tapis
grasmat	gazon; herbe; paillasson; pelouse; tapis	tapis de gazon; tapis de verdure
karpet	carpette; tapis
kleed	tapis
mat	descente de lit; gazon; herbe; paillasson; pelouse; tapis	dessous de plat; dessous de table
onderleggers	tapis
onderzetters	tapis
placemats	tapis
tafelmatjes	tapis
tapijt	carpette; moquette; tapis; tapisserie
tapijten	tapis
tapijtje	carpette; moquette; tapis; tapisserie
vloerbedekking	carpette; moquette; tapis; tapisserie
vloerkleed	carpette; tapis
vloermat	descente de lit; paillasson; tapis
Adjective	Related Translations	Other Translations
mat		abruti; apathique; blême; bébête; faible; hébété; inanimé; indolemment; indolent; languissant; lent; lentement; mat; misérable; mort; mou; opaque; poudré; sans envie; sans force; sans inspiration; sans souffle; sans âme; sans éclat; terne; vague; voilé; éteint; étourdi

tapis

noun

Pièce de tissu pour recouvrir
- tapis → tapijt
pièce d’étoffe, tissu de laine, de soie, etc., dont on couvrir une table, une estrade, le parquet d’une chambre, etc.
- tapis → karpet; kleed; vloerkleed

tapis

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• tapis	→ tapijt; vloerkleed	↔ carpet — A fabric used as a floor covering
• tapis	→ mat; deurmat	↔ mat — foot wiping device or floor covering
• tapis	→ tapijt	↔ rug — small carpet
• tapis	→ vloerkleed; tapijt	↔ Teppich — Fußbodenbelag aus Stoff