Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: déplacé

French and Dutch Translation Search Results for déplacé

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. déplacé:
  2. déplacer:
  3. Wiktionary:

French

Detailed Translations for déplacé from French to Dutch

déplacé:

déplacé adj

  1. déplacé (inopportun)
    misplaatst
  2. déplacé (incorrect; inconvenant; inconvenable; )
    onfatsoenlijk; ongepast; onbetamelijk; onwelvoegelijk; onbehoorlijk; ongehoord

Translation Matrix for déplacé:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
misplaatst déplacé; inopportun
onbehoorlijk coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant grossier; grossière; grossièrement; impoli; impolie; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; mal élevé; mal élévée; à la paysanne; à toute évidence
onbetamelijk coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant
onfatsoenlijk coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant inconvenant; incorrect; indécemment; indécent
ongehoord coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant inconvenant; incorrect; indécemment; indécent
ongepast coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant choquant; cru; grossier; impudique; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; mal; mauvais
ModifierRelated TranslationsOther Translations
onwelvoegelijk coupable; de façon inconvenable; déplacé; grossier; inconvenable; inconvenablement; inconvenant; incorrect; indécemment; indécent; inouï; malséant

Synonyms for "déplacé":


Wiktionary Translations for déplacé:

Cross Translation:
FromToVia
• déplacé → onbetamelijk; onwelvoeglijk ↔ untoward — unseemly, improper

déplacer:

déplacer verb (déplace, déplaces, déplaçons, déplacez, )

  1. déplacer (repousser; pousser)
    verplaatsen; opschuiven; verzetten; plaats maken
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • opschuiven verb (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • verzetten verb (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • plaats maken verb (maak plaats, maakt plaats, maakte plaats, maakten plaats, plaats gemaakt)
  2. déplacer (transférer; transposer)
    disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren
    • disloqueren verb (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verschuiven verb (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • verleggen verb (verleg, verlegt, verlegde, verlegden, verlegd)
    • verschikken verb (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)
    • verzetten verb (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • roeren verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • vervoeren verb (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
  3. déplacer
    verplaatsen; verrijden
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verrijden verb (verrijd, verrijdt, verreed, verreden, verreden)
  4. déplacer
    verleggen; iets verplaatsen
  5. déplacer
    verplaatsen
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
  6. déplacer
    verschuiven
    • verschuiven verb (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
  7. déplacer (transporter)
    vervoeren; transporteren
    • vervoeren verb (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
    • transporteren verb (transporteer, transporteert, transporteerde, transporteerden, getransporteerd)
  8. déplacer (changer de poste; transférer)
    overplaatsen; standplaats veranderen
  9. déplacer (transférer; muter)
    overzetten; transponeren
    • overzetten verb (zet over, zette over, zetten over, overgezet)
    • transponeren verb (transponeer, transponeert, transponeerde, transponeerden, getransponeerd)

Conjugations for déplacer:

Présent
  1. déplace
  2. déplaces
  3. déplace
  4. déplaçons
  5. déplacez
  6. déplacent
imparfait
  1. déplaçais
  2. déplaçais
  3. déplaçait
  4. déplacions
  5. déplaciez
  6. déplaçaient
passé simple
  1. déplaçai
  2. déplaças
  3. déplaça
  4. déplaçâmes
  5. déplaçâtes
  6. déplacèrent
futur simple
  1. déplacerai
  2. déplaceras
  3. déplacera
  4. déplacerons
  5. déplacerez
  6. déplaceront
subjonctif présent
  1. que je déplace
  2. que tu déplaces
  3. qu'il déplace
  4. que nous déplacions
  5. que vous déplaciez
  6. qu'ils déplacent
conditionnel présent
  1. déplacerais
  2. déplacerais
  3. déplacerait
  4. déplacerions
  5. déplaceriez
  6. déplaceraient
passé composé
  1. ai déplacé
  2. as déplacé
  3. a déplacé
  4. avons déplacé
  5. avez déplacé
  6. ont déplacé
divers
  1. déplace!
  2. déplacez!
  3. déplaçons!
  5. déplacé
  6. déplaçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for déplacer:

VerbRelated TranslationsOther Translations
disloqueren déplacer; transférer; transposer disloquer; déboîter; se fouler
iets verplaatsen déplacer
opschuiven déplacer; pousser; repousser ajourner; avancer; faire traîner les choses en longueur; pousser en avant; renvoyer; reporter; repousser; temporiser
overplaatsen changer de poste; déplacer; transférer
overzetten déplacer; muter; transférer interpréter; traduire
plaats maken déplacer; pousser; repousser
roeren déplacer; transférer; transposer actionner; agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; mixer; mélanger; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner
standplaats veranderen changer de poste; déplacer; transférer
transponeren déplacer; muter; transférer transposer
transporteren déplacer; transporter
verleggen déplacer; transférer; transposer
verplaatsen déplacer; pousser; repousser; transférer; transposer aliéner; chasser; expulser; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner
verrijden déplacer
verschikken déplacer; transférer; transposer
verschuiven déplacer; transférer; transposer ajourner; faire coulisser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; reporter; repousser; temporiser
vervoeren déplacer; transférer; transporter; transposer extasier; transporter
verzetten déplacer; pousser; repousser; transférer; transposer se débattre contre

Synonyms for "déplacer":


Wiktionary Translations for déplacer:

déplacer
verb
  1. Prendre quelque chose et le placer ailleurs.
Cross Translation:
FromToVia
• déplacer → bewegen; roeren; verroeren ↔ move — to cause to change place or posture; to set in motion
• déplacer → omgooien ↔ throw — move to another position
• déplacer → bewegen ↔ bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen
• déplacer → bewegen ↔ bewegen — die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
• déplacer → bewegen ↔ fortbewegen — von einem Ort zum anderen bewegen[2]
• déplacer → verschuiven ↔ verschieben — etwas von einem an einen anderen Ort bewegen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0632 seconds
Page rendered in 1.0 seconds