French

Detailed Translations for issue from French to Dutch

issue:

issue [la ~] noun

  1. l'issue (sortie)
    de uitgang; de uitloop; de uitweg
  2. l'issue (dénouement; fin; conclusion; résultat)
    het einde; de ontknoping; het eind
  3. l'issue
    de uitweg; de ontsnappingsmogelijkheid
  4. l'issue (résultat; aboutissement; effet; aboutissant)
    het resultaat; de uitkomst; de afloop

Translation Matrix for issue:

NounRelated TranslationsOther Translations
afloop aboutissant; aboutissement; effet; issue; résultat expiration; fond perdu; écoulement
eind conclusion; dénouement; fin; issue; résultat
einde conclusion; dénouement; fin; issue; résultat achèvement; arrivée; bout; cessation; clôture; fin; finale; finish; ligne d'arrivée
ontknoping conclusion; dénouement; fin; issue; résultat
ontsnappingsmogelijkheid issue
resultaat aboutissant; aboutissement; effet; issue; résultat aboutissant; aboutissement; conséquence; effet; résultat
uitgang issue; sortie
uitkomst aboutissant; aboutissement; effet; issue; résultat avantage; bénéfice; gain; productivité; profit; rendement; résultat; solution
uitloop issue; sortie
uitweg issue; sortie
VerbRelated TranslationsOther Translations
resultaat aboutir à; avoir pour conséquence; avoir pour résultat; causer; se déverser dans

Synonyms for "issue":


Wiktionary Translations for issue:

issue
noun
  1. sortie, lieu par où l’on sortir.

Cross Translation:
FromToVia
issue uitkomst outcome — result

Related Translations for issue



Dutch

Detailed Translations for issue from Dutch to French

issue:

issue [het ~] noun

  1. het issue (kwestie; punt)
    le cas; la question; le problème; l'affaire; le différend; le point à l'ordre du jour

Translation Matrix for issue:

NounRelated TranslationsOther Translations
affaire issue; kwestie; punt aangelegenheid; aankoop; aanschaf; acquisitie; affaire; afname; bedrijf; bezigheid; deal; firma; geval; incident; koop; koopmanschap; kopen; kwestie; onderneming; transactie; verkrijging; verwerving; zaak; zaakje
cas issue; kwestie; punt aangelegenheid; affaire; casus; deining; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; incident; invalshoek; kwestie; kwesties; naamval; oogpunt; ophef; perspectief; probleem; problematiek; problemen; standpunt; vraagstuk; zaak; zaakje; zienswijs
différend issue; kwestie; punt botsing; conflict; debat; dispuut; geschil; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; kwestie; meningsverschil; onenigheid; oogpunt; perspectief; redestrijd; redetwist; ruzie; standpunt; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling; zienswijs
point à l'ordre du jour issue; kwestie; punt
problème issue; kwestie; punt aangelegenheid; affaire; complicatie; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; kwestie; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemgeval; probleemstelling; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zaak; zienswijs; zwaarte
question issue; kwestie; punt aangelegenheid; affaire; casus; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; kwestie; kwesties; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemstelling; problematiek; problemen; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zaak; zienswijs; zwaarte

Related Words for "issue":

  • issues