French
Detailed Translations for bateau à voile from French to Dutch
bateau à voile: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bateau: boot; schip; vaartuig; schuit; schuitje; scheepje; stoomschip
- A: A; EVERYONE
- avoir: hebben; bezitten; beschikken over; in eigendom hebben; afzetten; bedriegen; oplichten; misleiden; belazeren; bedonderen; besodemieteren; beduvelen; zwendelen; bezit; tegoed; baten; activa; vermogen; geldelijk vermogen; creditnota
- à: naar; toe; naar toe; in; te; van; aan; bij; erbij; erop; ergens naartoe; via; ter; à; daaraan
- ça: het
- voile: sluier; voile; mist; nevel; waas; zeilsport; dekmantel; tuigage; zeilwerk; heiigheid
- voiler: bedekken; omhullen; hullen; maskeren; inhullen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verstoppen; verbergen; achterhouden; verduisteren; verhullen; wegstoppen; versluieren; bemantelen; verheimelijken; verbloemen
- voilé: verborgen; verscholen; verhuld; verdoezeld; onduidelijk; vaag; mat; flauw; wazig; mistig; onhelder; vagelijk; nevelachtig; niet uitbundig; bedekt; verkapt; gesluierd; verholen; versluierd; verbloemd; schemerig; schimmig; vaag zichtbaar
Related Translations for bateau à voile
Dutch