Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Translate cachai

Translate cachai from French to Dutch

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. cacher:
  2. Wiktionary:

French

Detailed Translations for cachai from French to Dutch

cacher:

cacher verb (cache, caches, cachons, cachez, )

  1. cacher (dissimuler; camoufler; taire; )
    verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen
    • verbergen verb (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhullen verb (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verstoppen verb (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • versluieren verb (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • verheimelijken verb (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • bemantelen verb (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
  2. cacher (camoufler; déguiser; mettre en sûreté; )
    verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen
    • verbergen verb (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verstoppen verb (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verheimelijken verb (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • wegstoppen verb (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
  3. cacher (masquer; couvrir; voiler; )
    maskeren; omhullen; bedekken; verhullen; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen
    • maskeren verb (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)
    • omhullen verb (omhul, omhult, omhulde, omhulden, omhuld)
    • bedekken verb (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • verhullen verb (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • versluieren verb (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • bemantelen verb (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
    • inhullen verb (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)
    • hullen verb (hul, hult, hulde, hulden, gehuld)
  4. cacher (protéger; sauvegarder; préserver; )
    beschermen; beschutten; bescherming bieden
  5. cacher (camoufler; déguiser; voiler)
    camoufleren; in omgeving op laten gaan
  6. cacher (refouler; évincer)
    gevoelens verdringen; verdringen
  7. cacher
    verdringen; iemand van de plaats dringen
  8. cacher (passer sous silence; taire; celer; se taire de quelque chose; dissimuler)
    verzwijgen; achterhouden; verhelen
    • verzwijgen verb (verzwijg, verzwijgt, verzweeg, verzwegen, verzwegen)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhelen verb (verheel, verheelt, verheelde, verheelden, verheeld)
  9. cacher (enlever; refouler)
    wegstoppen; wegsteken
    • wegstoppen verb (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
    • wegsteken verb (steek weg, steekt weg, stak weg, staken weg, weggestoken)
  10. cacher (équiper d'un dispositif d'alarme; protéger; sauvegarder; )
    beveiligen; van alarm voorzien

Conjugations for cacher:

Présent
  1. cache
  2. caches
  3. cache
  4. cachons
  5. cachez
  6. cachent
imparfait
  1. cachais
  2. cachais
  3. cachait
  4. cachions
  5. cachiez
  6. cachaient
passé simple
  1. cachai
  2. cachas
  3. cacha
  4. cachâmes
  5. cachâtes
  6. cachèrent
futur simple
  1. cacherai
  2. cacheras
  3. cachera
  4. cacherons
  5. cacherez
  6. cacheront
subjonctif présent
  1. que je cache
  2. que tu caches
  3. qu'il cache
  4. que nous cachions
  5. que vous cachiez
  6. qu'ils cachent
conditionnel présent
  1. cacherais
  2. cacherais
  3. cacherait
  4. cacherions
  5. cacheriez
  6. cacheraient
passé composé
  1. ai caché
  2. as caché
  3. a caché
  4. avons caché
  5. avez caché
  6. ont caché
divers
  1. cache!
  2. cachez!
  3. cachons!
  5. caché
  6. cachant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

cacher

  1. cacher
    bedekken; met iets bestrijken

Translation Matrix for cacher:

NounRelated TranslationsOther Translations
bedekken ferrure
beschermen blindage; protection; sauvegarde
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
VerbRelated TranslationsOther Translations
achterhouden abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; passer sous silence; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler affecter; dérober; garder; retenir; réserver; subtiliser; voler
bedekken cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
bemantelen abriter; cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; détenir; envelopper; envelopper de; farder; masquer; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se draper dans; se revêtir de; taire; voiler
beschermen abriter; cacher; mettre en sûreté; protéger; préserver; recéler; sauvegarder abriter; assurer la surveillance; borner; clôturer; conserver; couvrir; défendre; garder; installer un système d'alarme; maintenir; mettre à l'abri de; munir d'une installation d'alarme; patronner; protéger; préserver; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose
bescherming bieden abriter; cacher; mettre en sûreté; protéger; préserver; recéler; sauvegarder
beschutten abriter; cacher; mettre en sûreté; protéger; préserver; recéler; sauvegarder abriter; borner; clôturer; couvrir; défendre; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder
beveiligen abriter; cacher; dissimuler; garder; mettre en sûreté; protéger; préserver; receler; sauvegarder; équiper d'un dispositif d'alarme installer un système d'alarme; munir d'une installation d'alarme; protéger
camoufleren cacher; camoufler; déguiser; voiler
gevoelens verdringen cacher; refouler; évincer
hullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
iemand van de plaats dringen cacher
in omgeving op laten gaan cacher; camoufler; déguiser; voiler
inhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
maskeren cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
omhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
van alarm voorzien abriter; cacher; dissimuler; garder; mettre en sûreté; protéger; préserver; receler; sauvegarder; équiper d'un dispositif d'alarme
verbergen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler masquer
verdringen cacher; refouler; évincer
verduisteren abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler assombrir; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; enténébrer; faucher; marauder; obscurcir; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
verheimelijken abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler
verhelen cacher; celer; dissimuler; passer sous silence; se taire de quelque chose; taire
verhullen abriter; cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; détenir; envelopper; envelopper de; farder; masquer; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se draper dans; se revêtir de; taire; voiler
versluieren abriter; cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; détenir; envelopper; envelopper de; farder; masquer; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se draper dans; se revêtir de; taire; voiler
verstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler s'abriter; se cacher; se mettre à l'abri
verzwijgen cacher; celer; dissimuler; passer sous silence; se taire de quelque chose; taire
wegsteken cacher; enlever; refouler
wegstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; enlever; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; refouler; retenir; se taire de quelque chose; voiler
OtherRelated TranslationsOther Translations
met iets bestrijken cacher

Synonyms for "cacher":


Wiktionary Translations for cacher:

cacher
verb
  1. mettre (une personne ou une chose) en un lieu où on ne peut pas la voir, la découvrir.
cacher
verb
  1. iets ergens plaatsen waar het niet gemakkelijk door anderen gevonden wordt
  2. iets stoppen waar het niet gemakkelijk gevonden zal worden
Cross Translation:
FromToVia
• cacher → verbergen; verstoppen ↔ conceal — to hide something
• cacher → verbergen; verstoppen; wegstoppen ↔ hide — (transitive)
• cacher → wegsluipen ↔ sneak — to hide in a mean or cowardly manner
• cacher → verbergen; verstoppen; schuilen ↔ verbergen — etwas verstecken
• cacher → verbergen ↔ verbergen — etwas nicht zeigen
• cacher → verstoppen ↔ verstecken — sich oder jemand anderen oder etwas an einen Ort bringen, der anderen nicht bekannt ist, wo man nicht gesehen wird







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0642 seconds
Page rendered in 1.0 seconds