Translate corde from French to Dutch

la corde (cordelette; ficelle)
de touw; het touwtje
- touw [de ~] noun
- touwtje [het ~] noun
la corde
de snaar
- snaar [de ~] noun
la corde
de scheerlijn
- scheerlijn [de ~] noun
la corde (fil; cordon)
het garen; het rijgsnoer; de draad
- garen [het ~] noun
- rijgsnoer [het ~] noun
- draad [de ~ (m)] noun
la corde (tresse; fil; câble)
de koord
- koord [de ~] noun
la corde (ligne; trait; bande; barre; file; règle; câble)
de lijn; de linie; de streep
- lijn [de ~] noun
- linie [de ~ (v)] noun
- streep [de ~] noun
la corde (cordage; câble; cordon; mercerie; fil; filet; tresse; galon; mercier)
de elektriciteitsdraad; het snoer; het snoertje
- elektriciteitsdraad [de ~ (m)] noun
- snoer [het ~] noun
- snoertje [het ~] noun
la corde (bande; ligne; rang; file; règle; barre; rangs; câble)
het gelid; de rij
- gelid [het ~] noun
- rij [de ~] noun
la corde (câble)
scheepskabel; het kabeltouw; de kabel
- scheepskabel [znw.] noun
- kabeltouw [het ~] noun
- kabel [de ~ (m)] noun
la corde (câble)
scheepstouw
- scheepstouw [znw.] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
draad	corde; cordon; fil	fil; fil de suture; filet
elektriciteitsdraad	cordage; corde; cordon; câble; fil; filet; galon; mercerie; mercier; tresse
garen	corde; cordon; fil	fil; fil de suture; filet
gelid	bande; barre; corde; câble; file; ligne; rang; rangs; règle	grade; ordre; position; rang; rangs; échelon
kabel	corde; câble	canalisation; conduite; cordage; câble; fil; filet
kabeltouw	corde; câble
koord	corde; câble; fil; tresse
lijn	bande; barre; corde; câble; file; ligne; règle; trait	barre; ceinture; laisse; ligne; lisière; raie; ride; trait
linie	bande; barre; corde; câble; file; ligne; règle; trait
rij	bande; barre; corde; câble; file; ligne; rang; rangs; règle	embouteillage; ligne; queue; série
rijgsnoer	corde; cordon; fil
scheepskabel	corde; câble
scheepstouw	corde; câble
scheerlijn	corde
snaar	corde
snoer	cordage; corde; cordon; câble; fil; filet; galon; mercerie; mercier; tresse	chaîne; chaînette; collier; cycle; enchaînement; séquence
snoertje	cordage; corde; cordon; câble; fil; filet; galon; mercerie; mercier; tresse
streep	bande; barre; corde; câble; file; ligne; règle; trait
touw	corde; cordelette; ficelle	toron
touwtje	corde; cordelette; ficelle	cordon; ficelle

cordage; câble; filin; grelin; lusin; ralingue; trélingage; merlin; cordelette; cordon; cordelière; ficelle; lacet; laisse; lien; longe; tendeur; cordeau; fil; insigne; attache; entrave; ligature; chaîne; ruban; bride; licol; lanière; côtoie

corde

noun

(Géométrie) Portion de ligne droite traversant un cercle et terminée à sa circonférence, comme la corde d’un arc véritable se termine aux extrémités de sa courbure.
- corde → koorde
tortis fait ordinairement de chanvre et quelquefois de coton, de laine, de soie, d’écorce d’arbres, de poil, de crin, de jonc et d’autres matières pliantes et flexibles.
- corde → koord; lijn; snoer; touw; koorde

corde

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• corde	→ koorde	↔ chord — straight line
• corde	→ zeel; koord; touw	↔ cord — length of twisted strands
• corde	→ touw	↔ rope — thick, strong string
• corde	→ touw	↔ rope — a length of this string
• corde	→ draad	↔ string — long, thin structure made from twisted threads
• corde	→ koorde	↔ Sehne — Mathematik: die kürzeste Verbindungsstrecke zwischen zwei Punkten auf einem Kreis oder einer anderen gekrümmten Kurve.
• corde	→ touw; tui	↔ Tau — starkes Schiffsseil aus Hanf oder Stahldraht

Detailed Translations for corde from French to Dutch