French

Detailed Translations for fardera from French to Dutch

farder:

farder verb (farde, fardes, fardons, fardez, )

  1. farder (maquiller; embellir; mettre en page; )
    opsmukken; opmaken; make-up aanbrengen; optutten
    • opsmukken verb (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • opmaken verb (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • optutten verb (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
  2. farder (dissimuler; cacher; camoufler; )
    verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen
    • verbergen verb (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhullen verb (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verstoppen verb (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • versluieren verb (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • verheimelijken verb (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • bemantelen verb (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
  3. farder (cacher; camoufler; déguiser; )
    verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen
    • verbergen verb (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verstoppen verb (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • verduisteren verb (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verheimelijken verb (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • wegstoppen verb (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
  4. farder (parer; embellir; rafraîchir; )
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien verb (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken verb (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • verluchten verb (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen verb (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren verb (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken verb (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien verb (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  5. farder (dissimuler; fleurir; pallier; )
    verbloemen
    • verbloemen verb (verbloem, verbloemt, verbloemde, verbloemden, verbloemd)

Conjugations for farder:

Présent
  1. farde
  2. fardes
  3. farde
  4. fardons
  5. fardez
  6. fardent
imparfait
  1. fardais
  2. fardais
  3. fardait
  4. fardions
  5. fardiez
  6. fardaient
passé simple
  1. fardai
  2. fardas
  3. farda
  4. fardâmes
  5. fardâtes
  6. fardèrent
futur simple
  1. farderai
  2. farderas
  3. fardera
  4. farderons
  5. farderez
  6. farderont
subjonctif présent
  1. que je farde
  2. que tu fardes
  3. qu'il farde
  4. que nous fardions
  5. que vous fardiez
  6. qu'ils fardent
conditionnel présent
  1. farderais
  2. farderais
  3. farderait
  4. farderions
  5. farderiez
  6. farderaient
passé composé
  1. ai fardé
  2. as fardé
  3. a fardé
  4. avons fardé
  5. avez fardé
  6. ont fardé
divers
  1. farde!
  2. fardez!
  3. fardons!
  4. fardé
  5. fardant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for farder:

NounRelated TranslationsOther Translations
opmaken edition; mise en page; rédaction
opschikken enjoliver
opsieren décoration; embellissement; enjolivement; enjoliver; ornementation
opsmukken décoration; embellissement; enjolivement; ornementation
optuigen décoration; embellissement
tooien embellissement; ornement
verduisteren anomalie; désordre; détournement; escroquerie; fraude; irrégularité; irrégularités; malversation; obscurcissement; réception; tricherie; vol
zich mooi maken décoration; enjolivement
VerbRelated TranslationsOther Translations
achterhouden abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler affecter; cacher; celer; dissimuler; dérober; garder; passer sous silence; retenir; réserver; se taire de quelque chose; subtiliser; taire; voler
bemantelen abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
make-up aanbrengen décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer
opmaken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer brûler; claquer son argent; consommer; consumer; digérer; dépenser; dépenser follement; finir; flamber; garnir; garnir des plats; gaspiller; manger; maquiller; s'apprêter pour; se consumer; se corroder; se maquiller; se préparer; user; utiliser; vider; épuiser
opschikken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
opsieren décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
opsmukken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer; rafraîchir garnir; garnir des plats; s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
optuigen décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
optutten décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; mettre en page; orner; parer se bichonner; se pomponner
tooien décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer
verbergen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler masquer
verbloemen colorer; dissimuler; déguiser; farder; fleurir; pallier; voiler
verduisteren abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler assombrir; barboter; chiper; choper; dérober; enlever; enténébrer; faucher; marauder; obscurcir; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; voler; ôter
verfraaien décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
verheimelijken abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler
verhullen abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
verluchten décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir
versluieren abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
verstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler s'abriter; se cacher; se mettre à l'abri
wegstoppen abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; voiler cacher; enlever; refouler
zich mooi maken décorer; embellir; farder; garnir; maquiller; orner; parer; rafraîchir s'embellir; se décorer; se faire beau; se farder; se maquiller; se parer

Synonyms for "farder":